Als ik aan de genocide in Rwanda van 1994 denk, denk ik
onmiddellijk aan Hotel Rwanda, de
film uit 2004 die ik eens moest bespreken voor een les Nederlands. Nu ik Honderd dagen van Lukas Bärfuss gelezen
heb, een roman die zich eveneens tegen de achtergrond van de genocide afspeelt,
bekruipt me het gevoel dat ik ook had in die les Nederlands: onder de indruk
van de dingen die me zonet verteld werden, maar niet overtuigd door de manier
waarop het verteld werd.
Bärfuss schrijft met Honderd
dagen een verhaal over een Zwitserse ontwikkelingssamenwerker, David, die
een paar jaar voor de genocide uitbreekt naar Rwanda vertrekt. Zo naïef als
David is als hij vertrekt, zo snel verdwijnt bij hem de illusie dat hij de
wereld beter zal kunnen maken. Hij vult zijn dagen voornamelijk met
administratieve taken en met Agathe, de dochter van een belangrijke Rwandees
uit de kring rond de president. Op het moment dat de rebellen het land
aanvallen en zijn collega’s met het vliegtuig naar Zwitserland terugkeren,
besluit hij echter te blijven.
Eerst het goede nieuws. Honderd
dagen is een stilistisch pareltje. Bärfuss’ taal is vlot en tegelijk o zo
raak. De sowieso al weinig fraaie context waarin het boek zich afspeelt
(falende ontwikkelingshulp, honderd dagen durende genocide, losgeslagen media)
smaakt in Bärfuss’ woorden nóg wranger. Als David aan het einde van de roman
een van de vluchtelingenkampen bezoekt, klinkt dat als volgt:
‘De hulpverleners verdrongen
zich voor de camera’s, ze waren afhankelijk van de giften en er waren
nauwelijks betere beelden denkbaar om het medelijden en de afschuw van
tv-kijkers op te wikken, noodzakelijke voorwaarden om ze te bewegen hun
portemonnees te trekken. Ze zullen niet alles hebben getoond wat ik daar heb
gezien, niet de roerloze lichamen die bij de doden op een vrachtwagen werden
geworpen, waar ze even tot leven kwamen en van de berg lijken af probeerden te
klauteren, vielen en echt dood waren. En ook niet de hulpverleners die over die
slapstick van de doden in hysterisch lachen uitbarstten. Niet de vrachtwagens
met hulpgoederen die niet konden uitwijken en over de verdroogde lijken reden
die knapten als houtvuurtjes.’
Als het mogelijk zou zijn om het beschrevene van de
beschrijving los te maken, dan zou het beschrevene uit deze roman op zich al
beklijven, maar in de woorden van Bärfuss gaat het door merg en been, zonder
dat het ooit emotioneel wordt. Als Bärfuss’ boek iets niet is, dan is het wel
een emotionele vertelling van een droeve periode in de postkoloniale
geschiedenis. Integendeel: Honderd dagen
raakt omwille van de hardheid, en de woorden die Bärfuss heeft uitgezocht om
die hardheid aan de lezer te communiceren. Die lezer weent niet, hij huivert.
Het slechte
nieuws dan. Honderd dagen is een boek
geworden over een zelfingenomen blanke man die denkt dat hij de wereld gaat
redden; een interessant concept, maar als lezer kom je nooit echt dichtbij dat
personage. Natuurlijk is het goed dat de westerse ‘wij zullen het oplossen’-mentaliteit
eens te kakken wordt gezet, maar in zijn poging om het masker van het westerse
engagement in Afrika te ontbloten, heeft Bärfuss een boek geschreven vol vlakke
personages, die niets meer zijn dan vehikels om de scheefgegroeide situatie in
de ontwikkelingshulp vorm te geven. Het liefdesverhaal dat zich in het boek
ontspint, is een liefdesverhaal tussen twee holle personages die je als lezer
koud laten en ook de liefde zelf ervaar je daardoor als een artificiële, lege
liefde. Soms vraagt een goed verhaal gewoonweg om goede personages. Bärfuss kan
een goed verhaal schrijven, dat weten we intussen, maar op de personages is het
nog wat wachten.
De verhaallijn van de blanke ontwikkelingshelper en het zwarte meisje
(oké, ze is niet arm) is trouwens over het algemeen slecht uitgewerkt. De roman
begint op de Brusselse luchthaven, als David haar voor het eerst ziet, en
eindigt aan haar sterfbed in een mensonterend vluchtelingenkamp: zie daar, een
rode draad, zou je denken. Maar er zijn evenveel hiaten, grote delen in het
verhaal waarin Agathe verdwijnt zonder dat er veel woorden aan vuilgemaakt
worden. Bovendien is hun tweede ontmoeting, als ze allebei in Rwanda zijn,
hoogst ongeloofwaardig. David verblijft toevallig in hetzelfde hotel als Agathe
en ziet toevallig dat er iemand toevallig een paraplu net als de hare in de
vestiaire heeft laten hangen, maar toch lopen ze elkaar mis. Na een uit de hand
gelopen uitje wordt hij later toevallig in het ziekenhuis behandeld waar zij
verplicht wat bezigheidstherapie doet. Natuurlijk wordt hij ook toevallig door
haar verzorgd. Het zijn dus niet enkel de personages op zich die beter
uitgewerkt konden zijn, maar ook de verhoudingen tussen de personages
onderling.
En
toch is Honderd dagen een belangrijk,
misschien zelfs een noodzakelijk boek. Omdat het, ondanks de tekortkomingen,
blijft hangen, omdat je dagen nadien nog blijft huiveren, omdat je weet dat het
verhaal weliswaar afgelopen is, maar dat het systeem dat dit verhaal mogelijk
maakte nog steeds het onze is.
Amsterdam : Cossee
2016, 221 p. Vert. van Hundert Tage door Marcel Misset. ISBN 9789059366633
deze pagina printen of opslaan