In Een jeugd, geschreven
in 1981, herbeleeft Louis hoe hij en Odile elkaar rond hun twintigste
ontmoetten in Parijs en betrokken raakten bij de handel en wandel van
Jean-Claude Brossier en Roland de Bejardy, twee zakenlui van dubieus allooi.
Vijftien jaar is dat intussen geleden. Louis was net afgezwaaid. Brossier, door
wie hij kort tevoren in een café in de buurt van de kazerne werd benaderd,
begon zich over hem te ontfermen. Dat leverde Louis een baantje op als
nachtwaker in Bejardy’s garage van luxeverhuurwagens. Dat dit bedrijf slechts
een dekmantel was voor meer schimmige activiteiten, ging hem al snel dagen.
Allebei hadden
Louis en Odile hun ouders verloren. En ook zij was in Parijs op een vaderlijke
mentor gestuit. Die wilde haar helpen om een plaat op te nemen, maar nadat de
man zelfmoord pleegde, viel ze in handen van onbetrouwbare figuren. Twee
jeugdige, verloren zielen die almaar dieper vast komen te zitten in een web dat
boven hun hoofden wordt geweven, het is een vaker voorkomend gegeven in het
oeuvre van Nobelprijswinnaar Modiano (1945).
Louis en Odile tasten op veel
vlakken in het duister. In welke mate moeten ze op hun hoede zijn voor Bejardy,
Brossier en hun aanhang? Wat bedoelt de vriendin van Bejardy precies, wanneer
ze hem een schoft, een oplichter en zelfs een moordenaar noemt? Waar komt het
smokkelgeld vandaan dat naar Engeland en Zwitserland moet worden gebracht? Hoe
kunnen ze hoogte krijgen van Brossier, als die zich bij elke nieuwe weg die hij
inslaat een andere gedaante aanmeet?
Toch wordt het voortdurend
dreigende onheil nauwelijks echt beklemmend. Dat is te wijten aan de weemoedige
bekoring waarmee Patrick Modiano het verhaal watteert. De lome, dromerige sfeer
spreekt vooral uit momentopnamen, zoals uit Louis’ herinnering aan het
suggestieve samenspel van een opbollend gazen gordijn in een appartement aan de
Seine, de slaperige glimlach van Bejardy’s vriendin en het geluid van de motor
van een rivieraak.
In Een jeugd zet Modiano
meermaals zulke bijna bevroren scènes neer die doen denken aan de geladen sfeer
in de schilderijen van Edward Hopper. Louis, die naar Brossier belt vanuit een
rode telefooncel op een verlaten rotonde vlak bij het strand van het Engelse
Bournemouth, roept helemaal die stemming op. Er lag een laagje zand van een
paar centimeter in de cabine, maar de telefoon deed het. Brossier vroeg Louis
naar het nummer van het toestel. Onwezenlijk was het gerinkel, toen er een
halfuur later vanuit Frankrijk werd teruggebeld. Door dit soort taferelen baadt
de roman af en toe zelfs in een bijna surrealistisch licht dat de werkelijkheid
verzacht.
Amsterdam
: Querido 2016, 208 p. Vert. van: Une Jeunesse door Edu Borger. ISBN
9789021401409
deze pagina printen of opslaan