Drie jaar na Oorlog en terpentijn, het boek dat zijn doorbraak betekende bij het grote publiek, heeft Stefan Hertmans een nieuwe roman klaar volgens hetzelfde succesrecept: De bekeerlinge. Opnieuw neemt hij als uitgangspunt een waargebeurd verhaal dat aan zijn persoonlijke geschiedenis raakt en dat hij met behulp van zijn verbeelding aanvult, ja zelfs invult.
In De bekeerlinge is dat het leven van de
middeleeuwse Vigdis, een jonge christelijke vrouw van adellijke afkomst die
haar hebben en houden verlaat als ze verliefd wordt op een joodse jongen. Samen
vluchten ze en komen ze terecht in Monieux, het dorpje in de Provence waar de
schrijver zo’n duizend jaar later een vakantiehuisje heeft. Als hij zich
documenteert over de geschiedenis van het gehucht, waar ooit een pogrom heeft
plaatsgevonden, stuit hij op zijn hoofdpersonage. Wanneer hij weet krijgt van
een document dat gevonden werd in Caïro en waarin sprake is van een vrouw die
gelijkenissen vertoont met Vigdis, koppelt Hertmans beide geschiedkundige
gegevens aan elkaar en gaat hij op zoek naar haar levensverhaal. En hoewel er
eigenlijk niets met zekerheid over te vertellen valt, zal Hertmans in dit boek
toch haar biografie schrijven. Hoe? Door ze van a tot z te verzinnen. Hij
noteert:
‘Mijn
illusie en mijn verlangen om iets van deze vrouw werkelijk na te voelen is
uitgemond in het besef dat ze nergens meer aanwezig is, behalve in mijn
verbeelding.’
Dat
is meteen een poëticaal statement: natuurlijk zal ook Hertmans niet vermogen
wat historici vergeefs geprobeerd hebben, namelijk meer te weten komen over de
historische figuur. Wat de romancier wel kan, is zich inleven en met behulp van
fictie een personage tot leven wekken dat ervaarbaar maakt wat de geschiedenis
bij gebrek aan documenten niet meer kan vertellen.
In het eerste deel van zijn
roman schetst Hertmans een soort van Romeo en Julia-verhaal: de door de
verschillende geloofsovertuiging van hun respectieve families onmogelijke
liefde tussen Vigdis en David zal tragisch eindigen. Ze worden op de hielen
gezeten door haar christelijke broers, die Hertmans mee laat optrekken in de
eerste kruistocht, wat een verklaring levert voor het brandschatten in Monieux:
het zijn ridders op weg zijn naar het Heilige Land die er de synagoge
platbranden en de joden zo goed als allemaal uit moorden. Haar man komt om,
maar Vigdis weet te ontsnappen al moet ze haar kinderen achterlaten.
Op de vlucht naar
Jeruzalem ondergaat ze tal van ontberingen (ziekte, honger, verkrachting), maar
in Caïro huwt ze opnieuw met iemand van de hogere stand en lijkt ze rust te
vinden. Wanneer ze evenwel bericht krijgt dat haar kinderen nog leven, vlucht
ze met haar zoontje uit haar tweede huwelijk opnieuw richting Monieux. Het lukt
haar echter niet om haar kinderen uit haar eerste huwelijk terug te vinden en
haar jongste kind sterft, waarna ze zelf waanzinnig wordt en overlijdt.
Daarmee heeft
Hertmans een road novel geschreven waarin hij, tegen de achtergrond van een van
de belangrijkste godsdienstoorlogen ooit, een reeks avonturen en tegenslagen
vertelt over een vrouw die zich helemaal opoffert voor haar kroost. Om daartoe
in staat te zijn, is Hertmans zijn personage achterna gereisd, een werkwijze
die natuurlijk iets absurds heeft: de schrijver verzint een personage,
verbeeldt zich haar verhaal en reist vervolgens in de voetsporen van zijn
romanfiguur de tocht na die hij zelf gefantaseerd heeft. Het is hier dat feit
en fictie helemaal in elkaar overvloeien, want om een fictief verhaal te
vertellen onderneemt de schrijver wel een werkelijke reis. Zelf zegt hij
daarover:
‘Hoe
onzinnig het ook lijkt, ik wil het landschap met eigen ogen zien, de details in
me opnemen, de mogelijke vergezichten. Ik wil achterhalen wat nog zichtbaar zou
kunnen zijn na een millennium. Dat is bijna niets – behalve hier en daar het
landschap. Ik kan me amper indenken hoe hun tocht verlopen is, al zijn er
historische bronnen die me daarbij kunnen helpen. Alles wat ik moet doen is
wegstrepen, weghalen, tot zijn essentie herleiden: geen brug, geen autoweg,
geen bebouwing, geen verharde bermen, geen geluid ook, haast geen menselijke
aanwezigheid. Alles voorzichtig weghalen als een archeoloog, en dan op woeste gronden
stuiten.’
Hertmans gaat op zoek naar zogenaamde lieux de mémoire: plaatsen waar nog iets
oplicht van het verleden; plekken waar hij zich verbonden weet met duizend jaar
geleden en die hem inspireren om vervolgens, en met behulp van
geschiedenisboeken, een poging te doen om de biografie van zijn personage te
construeren. Op die manier is dit een goed gedocumenteerde – en door de vele
weetjes die je krijgt opgedist zelfs af en toe enigszins pedante – historische
roman, die tegelijk iets weg heeft van Hertmans’ reisboek Steden. En voor wie niet kan geloven in het onwaarschijnlijke
verhaal van Vigdis is het een metafictioneel boek over wat literatuur vermag en
over de wijze waarop werkelijkheid en verbeelding in elkaar haken bij het
schrijven van een roman. Ten slotte wil het boek natuurlijk ook iets zeggen
over vandaag: over de waanzin van (godsdienst)oorlogen en conflicten die gewone
mensen die gewoon gelukkig willen zijn tot vluchtelingen maken.
Amsterdam : De Bezige Bij 2016, 317 p. :
foto's. ISBN 9789023499626
deze pagina printen of opslaan