De
Britse schrijfster Julia Blackburn (1948) windt er geen doekjes om: ‘[…] alle
boeken die ik heb geschreven zijn buitengewoon subjectief en ik ben gewend
geraakt aan het deels samenvallen van mijn eigen leven met het veronderstelde
leven van een vreemde’. Zo is het haar ook met Draad vergaan, een boek dat is gewijd aan John Craske (1881-1943), een
zwijgzame visser die de zee om gezondheidsredenen vaarwel moest zeggen, maar
met haar verbonden bleef door haar te schilderen en mettertijd ook in wol en zijdedraad
te borduren.
Eerst
beschilderde hij papier, karton en losse stukken hout, maar gaandeweg stortte
hij zich op elk mogelijk oppervlak in de huizen aan de Engelse oostkust waar
hij met zijn echtgenote Laura doorheen de jaren heeft gewoond. In 1927 geraakt de
dichteres Valentine Ackland onder de indruk van zijn doeken. Samen met haar
partner, de schrijfster Sylvia Townsend Warner, begint ze anderen warm te maken
voor zijn naïeve, maar doorleefde zeetaferelen. Dankzij hun mecenaat komt hij
onder de aandacht, al zal het de twee vrouwen niet lukken om zijn reputatie als
kunstenaar te vestigen.
In John Craske, een man met een broze fysiek die door zijn
vrouw wordt verzorgd en kracht put uit het bedenken van beelden, ziet Julia Blackburn
al schrijvend parallellen met haar echtgenoot, de Nederlandse kunstenaar Herman
Makkink (1937-2013). Ze waren samen sinds 1999, maar kenden elkaar al vanaf hun
jeugd. Tussen 1966 en 1971 vormden ze ook al even een stel. Wat er wanneer
tussen hen speelde, is te lezen in Julia Blackburns familiekroniek Wij drieën (2010), die in de eerste
plaats gaat over de moeilijke band met haar ouders, en dan vooral met haar
flirtzieke moeder. Ondanks Herman Makkinks tanende gezondheid kwam zijn
overlijden in oktober 2013 onverwacht. Zijn dood drukt dan ook een diepe stempel
op het einde van Draad.
In Draad gaat het minstens evenveel om het
zoeken naar sporen als naar het vinden ervan. Meteen al aan het begin geeft de
schrijfster aan dat ze vooral bewijzen van Craskes afwezigheid aantreft in haar
tochten langs musea, archieven en plekken die aan hem kunnen worden gelinkt. Mooie
sfeerschetsen leveren haar uitstapjes dan wel weer op. Zo bijvoorbeeld wanneer
ze met haar echtgenoot gaat logeren aan de kust van North Norfolk in het
Wachthuis bij de door John en Laura geliefde riviermonding bij Blakeney. Het
kleine, verwaarloosde gebouw in rode baksteen zonder stromend water of
elektriciteit, ‘nestelt zich als een zeevogel op een plukje grond tussen de wadden
en de moerassen, het zachte zand en de rumoerige kiezels […]’.
Ze schiet ook niet
per se veel op door allerhande personen uit te horen die mogelijk nog iets over
John Craske te vertellen hebben. En nog een dood spoor: Albert Einstein. In de
herfst van 1933 verbleef hij drie weken in de buurt van de Craskes in
afwachting van zijn overtocht naar de VS. De schrijfster gelooft lang dat Einsteins
pad dat van John Craske kan hebben gekruist, maar moet die gedachtegang uiteindelijk
loslaten.
Ze
heeft haar speurtochten in vijfenvijftig korte hoofdstukken gegoten. Oude en
recente foto’s alsook de kleurrijke illustraties van Craskes schilderijen en
borduurwerken met boten die heen en weer worden geslingerd op de golven, brengen
het geheel tot leven en zorgen voor een fraai vormgegeven boek. Hoe Julia Blackburn
de wereld van John Craske op zichzelf betrekt, is op het randje van narcistisch.
In schril contrast daarmee staat haar aan Einstein ontleende motto: ‘Het
individu is niet meer dan een onbeduidende draad in een onmetelijk en
wonderbaarlijk patroon’.
Amsterdam : De Bezige Bij 2016, 351 p. : ill. Vert. van Threads door Paul Van der
Lecq. ISBN 9789023499657. Distributie WPG Uitgevers
deze pagina printen of opslaan