Vertaald proza

BOEKEN NR. 8, SEPTEMBER 2017

Konrad Bayer: De peer en ander proza

door Laurent De Maertelaer

Proza op de breuklijn van de taal

Geniaal schrijver, iconoclast, coole dandy, beroepsontregelaar, über-bohémien, taalsolipsist, ontluisterende anarchist, volbloed theaterman en extatische rebel. Konrad Bayer (1932-1964) — een natuurkracht op zichzelf — was het wellicht allemaal. Zijn werk ontsnapt tot op vandaag aan iedere vorm van categorisering, terwijl zijn levenslustige en geestverruimende brille onverminderd tot de verbeelding blijft spreken. Liefhebbers van vrolijk bedwelmende, maar somber indringende avant-gardeliteratuur zullen meer dan hun gading vinden in De peer en ander proza, een mooie selectie van Bayers korte prozastukken.
 
Bayer groeide op in Wenen in een bescheiden milieu: zijn vader was een bankbediende, zijn moeder conciërge. Van kindsbeen af had hij een uitgesproken talent voor tekenen. Na het gymnasium wilde hij naar de academie om schilder te worden, maar zijn vader verplichtte hem om een handelsopleiding te volgen. Nadien werkte Bayer zes jaar lang bij de grote Weense bank Creditanstalt, waar hij met de hulp van een oudere collega leerde speculeren op de beurs. In 1957 trok hij met zijn beursopbrengst naar het beruchte casino van Baden bij Wenen om er zijn winst aan de roulettetafel te verhogen. Die was groot genoeg om zijn baan voorgoed op te geven en zich volledig aan de schone kunsten te wijden. Bayer was een echte bohémien, leefde intens, reisde veel en probeerde alles uit. Hij flirtte eventjes met een studie psychologie, nam voor korte tijd de galerie van de schilder Ernst Fuchs over, schreef toneelwerk en werkte als acteur en scenarist mee aan experimentele films (de bekendste zijn Sonne halt! van Ferry Radax uit 1960 en mosaik im vertrauen van Peter Kubelka uit 1955).
 
Vanaf 1951 nam Bayer actief deel aan diverse activiteiten van de befaamde Weense Art-Club, een bont gezelschap van vooruitstrevende kunstenaars die een antwoord wilden bieden op het odium dat het nationaalsocialisme had geladen op alles wat experimenteel en buitensporig was. In studio’s, ateliers en cafés organiseerde deze groep lezingen, optredens en tentoonstellingen met de bedoeling een nieuwe avant-garde te installeren. Bayer leerde er niet alleen de in het Weense dialect dichtende Hans Carl Artmann (alias Ib Hansen) kennen, maar ook de virtuoze componist en ‘concrete’ dichter Gerhard Rühm net als de creatieve duizendpoot Oswald Wiener, een wis- en taalkundige die ook nog eens professioneel jazztrompettist was én de auteur van het grensverleggende Die Verbesserung von Mitteleuropa, Roman. Samen met de architect en kunstcriticus Friedrich Achleitner vormden deze vier tussen 1952 en 1960 de zogeheten Wiener Gruppe, een invloedrijk collectief dat op zoek ging naar radicale, nieuwe en andere vormen van kunst en literatuur.
 
De Wiener Gruppe zocht inspiratie bij vergeten en miskende auteurs uit de barokke poëzie, het expressionisme, het dadaïsme en het surrealisme. Experiment, muzikaliteit en provocatie stonden voorop. Ze tastten de grenzen van de taal af in tekstmontages, klankgedichten, concrete poëzie (visuele gedichten of dichterlijke readymades), absurd theater en poëzie in het fonetisch rijke Weense dialect. Hun taalbewustzijn, dat zich onder meer uitte door consequent zonder hoofdletters te schrijven, scherpten ze aan door het lezen van Ludwig Wittgenstein, wiens gedachtengoed toen in het Duitse taalgebied nog niet zo gekend was.
 
Als onbetwistbare hoogtepunten van de Wiener Gruppe gelden de twee ‘literarische cabaretten’ in 1958 en 1959. Tijdens deze twee populaire soirées — het eerst op 6 december 1958, het tweede op 15 april 1959 — zongen de prettig gestoorde leden van de Gruppe absurde chansons en gingen een vleugel te lijf met bijlen. De twee cabarets waren een soort voorlopers van de omstreden excessen van het Weense Aktionisme van Günter Brus, Otto Muehl en Hermann Nitsch uit de jaren zestig en begin jaren zeventig. Vanaf 1958 ging Artmann zijn eigen weg. De Wiener Gruppe begon zich stilaan te ontbinden. De zelfgekozen dood van Bayer in 1964 —hij was toen amper 32 — betekende het definitieve einde van de Wiener Gruppe.
 
Veel werk van de leden van de Wiener Gruppe werd pas in de jaren zestig of zeventig fatsoenlijk uitgegeven. Zo stelde kunstbroeder Rühm eerst in 1977 Bayers verzameld werk samen, goed voor meer dan 840 pagina’s proza, poëzie en toneel. Het oeuvre bestaat grotendeels uit korte, fragmentarische teksten, waarvan de belangrijkste reeds in het Nederlands vertaald werden. Die vertalingen zijn de verdienste van één man: de onvolprezen Erik de Smedt. Een eerste vertaling was het intrigerende de steen der wijzen (Zegwerk, 1999), de enige tekst die tijdens het leven van Bayer in boekvorm uitkwam. In dit Wittgensteiniaans ‘traktaat’ bindt Bayer de strijd aan met de tirannie van de taal. In een mengvorm van poëzie en proza zet hij als een alchemist de hele semantiek op losse schroeven. In de speelse montagetekst het hoofd van vitus bering (IJzer, 2001) — een bron van inspiratie voor W.G. Sebalds debuut Naar de natuur — speelt Bayer zijn interesse voor sjamanisme, spiritualiteit en magie ten volle uit. En in de onafgewerkte ‘roman’ het zesde zintuig (IJzer, 2006) verwerkte Bayer tal van autobiografische elementen tot een verbijsterend misdaadverhaal dat er eigenlijk geen is. Van het toneelwerk dat Bayer schreef (de bekendste stukken zijn die boxer en kasperl am elektrischen stuhl), werd alleen het ‘leesdrama’ idioot (Uitgeverij Vleugels, 2015) vertaald, een niet zo licht verteerbare satire op extreem geweld.
 
Bijna twintig jaar na zijn eerste Bayer-vertaling komt Erik de Smedt nu met een fijne bloemlezing van korte prozastukken. De zestien teksten in De peer en ander proza dateren allemaal uit de jaren vijftig en zestig. In een helder nawoord geeft De Smedt wat meer duiding bij de selectie. In de teksten komen verschillende genres aan bod, maar Bayer speelt — hoe kan het anders — met de structurele elementen ervan. In het Stirneriaans-anarchistisch sprookje van de beelden bijvoorbeeld komt Sneeuwwitje uit ‘opper-oostenrijk’ en zien de vogels eruit ‘als tomaten’. In jezus (een oud-weense exclamatie) haalt Bayer het bijbelverhaal door de mangel. Of in vanaf nu heeft de ik-verteller een bevreemdende dialoog met… zichzelf, terwijl in de monoloog herostratos een ‘verschrikkelijk heerser’ spreekt over wreedheden die de Sade zouden doen verbleken. Die fascinatie met geweld en beestachtigheid keert terug in omar en in quirinus. Een recurrente stijlfiguur is de hyperbool: in sinds ik weet heeft de verteller ‘alles’ uitgevonden en in georg, de loper kan Georg niet meer stoppen met lopen. De stukken de fiets en de peer ten slotte starten als een onooglijke beschouwing over dagelijkse objecten maar waaieren uit tot exuberante gedachtevluchten.
  
Ook Bayers obsessie met taal blijkt uit De peer en ander proza. In xanthippe zal een praatzieke moeder zichzelf uiteindelijk doodkletsen. In argumentatie voor de bewustzijnsdrempel stapt Bayer dan weer af van elke logische syntaxis en in romance worden alle tijd- en ruimteaanduidingen tot in het kleinste pseudowetenschappelijk detail uitgeschreven. Dat Bayer een uitstekend gevoel voor ritme en een goed oor voor muziek had, mag blijken uit een van de hoogtepunten van de bundel, karl een karl. Hier zijn alle zelfstandige naamwoorden vervangen door de eigennaam ‘Karl’. Bij het pompende staccato van afsluiter stappen sprong is het onmogelijk niet mee te neuriën of met wippende voet het ritme aan te geven.
 
De peer en ander proza is voor niet-ingewijden de ideale introductie tot Bayers werk; voor bewonderaars dan weer een voortreffelijke aanvulling en een feest van herkenning. Dit is schrijven op de breuklijn van de taal, neergeschreven literaire exaltatie, bevrijd van alle conventies en verstarde taalideologieën. De daadkracht en vitaliteit van dit heerlijke proza maken duidelijk hoe Bayers literatuur functioneert als een krachtig fluïdum, met een eigen speelse, niet-inwisselbare en eindeloos uitdijende esthetica.

Konrad Bayer: De peer en ander proza, Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk, 2017, 47 p. ISBN 9789078627340. Vertaald en van een nawoord voorzien door Erik de Smedt. 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 10, DECEMBER 2024

Dius

Stefan Hertmans

Kruisende lijnen

Junichiro Tanizaki

Memoires van een kip. Een Palestijnse fabel

Ishaq Musa Al-Husseini

We moeten ‘misschien’ blijven denken

Esther Jansma

Wij van de Ripetta

Thomas Lieske

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 10, DECEMBER 2024

De wens, of Het ware verhaal van Titi en Tony

Tereza Horvathova , Michaela Kukovicova (ill.)

Het is rood en rond…

Jan Jutte

Ludas en Bontje

Jan Paul Schutten, Sanne te Loo (ill.)

Wie heeft Steef opgegeten?

Susannah Lloyd, Kate Hindley (ill.)

Wij, ervoor en erna

Jenny Valentine

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri