Beste fanatici is een bundeling van lezingen die de auteur tussen 2002 en 2015 aan de universiteit van Tübingen in Duitsland en op verschillende plaatsen in Israël gehouden heeft. De colleges en lezingen werden herwerkt tot drie essays: ‘Beste fanatici’, ‘Lichten, niet een licht’ en ‘Dromen die Israël maar beter snel op kan geven’.
De titels dekken echt de lading: het eerste essay is een brede ethische
uiteenzetting over fenomenen als fanatisme en fundamentalisme vandaag; het
tweede essay verwijst naar de verschillende spirituele inspiratiebronnen van
het Jodendom; het derde bevat de bekende stellingnames van Amos Oz over de
huidige politieke patstelling in het Midden-Oosten.
Lezers die vertrouwd zijn
met onder meer zijn essay Hoe genees je
een fanaticus? (2004), zijn boek over Joden
en woorden dat hij samen met zijn dochter Fania Oz-Salzberger schreef en ten slotte zijn
vele teksten over de politieke actualiteit zullen hier wellicht weinig nieuws
ontdekken, maar ik denk dat het voor de meeste anderen een handige manier is om
kennis te maken met het gedachtegoed, de literaire stijl en de ethische passie
van Amos Oz.
Omdat
het over relatief korte teksten gaat, die men best zelf zou lezen zal ik er
hier geen samenvattingen van geven, maar een paar volgens mij centrale passages
ervan belichten.
Een schiereiland worden
Het eerste essay eindig met een vers van de grote Israëlische dichter
Jehoeda Amichai:
‘Op de plek waar we gelijk hebben
komen nooit bloemen op
in het voorjaar.
De plek waar we gelijk hebben
is vastgestampt en hard
als een dorsvloer.’
Twee pagina’s
daarvoor had Oz geschreven:
‘De dichter John
Donne liet een fantastisch gedicht aan de wereld na: ‘No Man is an Island’.
Daar durf ik aan toe te voegen: ‘Niemand is een eiland, maar elk van ons is een
peninsula, een schiereiland.’ Wij zijn voor de helft verbonden met het
continent van de familie, de taal, de maatschappij, de kunsten en
wetenschappen, de staat, de nationaliteit etcetera, terwijl onze andere helft
daar met de rug naartoe staat, met de blik naar zee, naar de bergen, de eeuwige
elementen, de geheime verlangens, de eenzaamheid, de dromen, de angsten en de
dood.’
Het gaat hier inderdaad niet
alleen over de psychotische aspecten van dit fanatisme of over de merkwaardige
verwantschap tussen de (decadente westerse) amusementscultuur en het (rabiaat
antiwesterse) fundamentalisme, maar ook over de eeuwige, nog steeds actuele
spanning tussen identiteit (het vasteland) en autonomie (het eiland). Het
tragische van dit alles is niet zozeer het feit dat het absolute engagement
voor godsdienst, levensbeschouwing, ras of cultuur fanatici kweekt, maar dat
heel veel fanatici een zaak zoeken die ze onvoorwaardelijk willen dienen en
waarvoor ze maar al te graag willen doden en sterven. Dat heeft tot gevolg dat
onze beschaafde, socratische manier van omgaan met ideeën en mensen hier faalt,
omdat we letterlijk op twee verschillende golflengten met elkaar trachten te
praten.
Teksten als dit essay kunnen ons
helpen enigszins wegwijs te geraken in de doolhof van slogans, oneliners en
dogma’s die in het hoofd van zo’n fanaat ronddwalen. Daar speelt ook zijn
pleidooi voor de humor, die bij fanatici duidelijk ontbreekt, een cruciale rol:
‘De humor brengt een zekere
kronkel met zich mee waardoor je, tenminste voor eventjes, oude dingen in een
volkomen nieuw licht kunt zien. Of jezelf eventjes ziet door de ogen van de
ander.’
En Oz
zou geen jood zijn, indien hij niet de zelfhumor als het noodzakelijke begin
van alle humor zou beschouwen.
Vernieuw onze dagen
als vanouds
Waar het eerste essay de brede kring van zowat
alle fanatismen ter wereld beschrijft, gaat het tweede essay, ‘Lichten, niet
een licht’ (‘één licht’ zou correcter geweest zijn) over de rol van het woord
in de Joodse traditie. Amos Oz begint met een tekst die op een potscherf
gevonden werd in de ruïnes bij Khirbet Kheiafa, waarschijnlijk uit de periode
tussen 1025 en 975 vóór Christus:
‘Gedraagt je niet zo
maar dien God. Spreekt recht over knecht en weduwe. Spreekt recht over wees en
vreemdeling. Verdedigt de misdadiger, de arme en de weduwe. Wreekt met ’s
konings hand de bedelaar en biedt onderdak aan de knecht. Ondersteunt de <br
/> vreemdeling.’
Terwijl de archeologen nog twijfelen over de juiste formulering en
betekenis en zelfs over de taal (Canaänitisch, Phenicisch, Hebreeuws?)
interpreteert Amos Oz dit merkwaardige fragment als de zuivere bron van de
Joodse ethiek en spiritualiteit. Hij zet deze inclusieve, tolerante en sociaal
progressieve traditie af tegen de verstardheid van de orthodoxe Joden die zich
opnieuw in het getto van hun eigen gelijk hebben opgesloten. Voor deze
rechtgelovigen is de Schoelchan Aroech, het uiterst gedetailleerde religieuze
wetboek uit de zestiende eeuw, de onveranderlijke richtsnoer. Oz pleit hier
voor een veel meer humanistische visie op de joodse traditie en op de voorrang
van de creatieve geest op alle andere vormen van zekerheid:
‘Als je wilt kunnen schuilen voor de regen, moet je een
tent of een hutje bouwen. Als je een plek wilt waar je je hele leven kunt
wonen, moet je een stenen huis bouwen. Als je ook voor je kinderen en je
kindskinderen wilt zorgen, bouw dan een stad met een muur eromheen. Maar als je
iets wilt neerzetten voor toekomstige generaties, schrijf dan een boek.’
Het gaat echter niet om de voor alle tijden letterlijk te
lezen tekst van de fundamentalisten, maar om een ontmoetingsplaats van ideeën,
meningsverschillen en gepassioneerde discussies.
Het voelt goed een burger te zijn in een land met een miljoen premiers,
achteneenhalf miljoen profeten, achtenhalf miljoen Messiassen
In
het derde essay pleit Amos Oz voor een ander Israël naast een ander Palestina.
Hij gelooft niet in een zogenaamde ‘bi-nationale staat’, die binnen de kortste
keren eerst een apartheidsstaat dreigt te worden, een land met twee soorten
burgers om dan, iets later, gewoon een Arabische staat met een Joodse
minderheid te worden. Als links zionist verzet hij zich reeds heel lang tegen
de nederzettingenpolitiek en de discriminatie van de Palestijnen in Israël en
de Bezette Gebieden en gelooft hij niet dat men iets met geweld kan oplossen.
‘De
Palestijnen voeren in wezen twee verschillende oorlogen tegen ons: enerzijds
vechten velen voor een einde aan de bezetting en hun terechte recht op nationale
onafhankelijkheid, voor hun recht “een vrij volk in eigen land” te zijn. […]
Anderzijds voeren veel Palestijnen de strijd van de fanatieke islam, een strijd
die erop uit is Israël van de kaart te vegen. […] Ook Israël voert twee
oorlogen: de volkomen gerechtvaardigde strijd van het joodse volk om als vrij
volk in eigen land te bestaan, de andere een strijd […] die tot doel heeft aan
ons appartement nog twee of drie kamers toe te voegen ten koste van de Palestijnse
buur.’
Men
moet het niet met al zijn stellingen eens zijn om de helderheid, de eerlijkheid
en ondubbelzinnigheid van dit pleidooi ernstig te nemen en te waarderen. Zolang
Israëlische Joden, Palestijnen en anderen op basis hiervan met elkaar blijven
praten is er nog hoop, hoe gering ook. Amos Oz is premier noch Messias, maar er
is iets van de Bijbelse profeet in hem blijven voortleven, gedreven als hij is
door het heilig vuur van de waarheid en de zoektocht naar rechtvaardigheid, zij
het met de nodige dosis zelfhumor en zonder grote illusies.
Amos Oz: Beste fanatici. Drie
essays, De Bezige Bij, Amsterdam 2017, 143 p. ISBN 9789023476205. Vertaling
door Sylvie Hoyinck. Distributie: WPG Uitgevers
deze pagina printen of opslaan