In zijn essayboek Fuga’s
en pimpelmezen (1995) schreef Stefan Hertmans in zijn stuk over ‘Sterke
vrouwen’: ‘Antigone is het levend Nee tegen de oproep van Befehl ist Befehl’.
Rond haar, Clytaemnestra, de vrouw van Agamemnon, en Medea, Jasons geliefde,
concipieerde Hertmans nadien zijn theatertekst Mind the Gap (2000). En dat de figuur van Antigone hem blijvend is
fascineren, blijkt onder meer uit zijn essay ‘Ongeschreven wetten’ dat opgenomen
werd in de bundel Het zwijgen van de
tragedie (2007). In het ‘Vooraf’ bij deze bundel noteert hij:
‘Het dagboek over Antigone weerspiegelt mijn confrontatie
met de radicaliteit van deze jonge vrouw, die met haar koppig ‘nee’ een stadstaat
op de knieën krijgt. Haar houding bevat een provocerende vraag over onze eigen
omgang met morele conflicten.’
Los van alle andere
bijzonder diepgravende bedenkingen over de verzetsdaad van Antigone en hier
enigszins uit zijn context gerukt, toch deze uitlating van de kant van
Hertmans:
‘De agrapta nomima of
ongeschreven wetten die Antigone zegt te verdedigen tegen de rationele wereld
van de heerser Kreon, zijn het symbool voor de herinnering aan een omgang met
mensen en hun waarden, die zich nooit volledig in een codex zal laten vatten.
Haar Nee tegen een wereld die slechts de officiële versie van de feiten
huldigt, is een weigering van de schematische mens, van de voorspelbare mens,
van de mens die gevat kan worden in wetten van casuïstiek, determinisme en
causaliteit.’
Antigone
negeert, zoals bekend uit het toneelstuk van Sophocles, de wet die Kreon, haar
oom, toekomstige schoonvader en tijdelijk bewindvoerder van Corinthe, heeft
uitgevaardigd. De twee broers van Antigone zijn gesneuveld op het slagveld die
de staat op de rand van de afgrond heeft gebracht. Volgens Kreon verdient
Eteocles een staatsbegrafenis, het lijk van Polyneices wordt, ten prooi aan
hyena’s en andere aasveters, ten schande gemaakt. Antigone weigert zich neer te
leggen met deze ‘on-menselijke’, want tegennatuurlijke wet en kiest ervoor
Polyneices toch een graf te bezorgen, ook al weet en beseft zij dat ze zo haar
eigen doodvonnis tekent.
Het mythische verhaal vormt het kader voor de monoloog Antigone in Molenbeek, waarin het
Marokkaanse meisje Nouria als een eigentijdse Antigone tegen de communis opinio
in het recht opeist haar broer, een zelfmoordterrorist, te begraven:
‘Het recht dat ik verdedig is een oeroud recht
Het is het familierecht om een dierbare
tenminste de laatste eer
te kunnen bewijzen.’
De ‘communis opinio’ waarnaar ik hier refereer, heeft uiteindelijk – zo
laat Hertmans het althans doorschijnen – te maken met vooroordelen die in wezen
als puur racistisch kunnen worden omschreven:
‘Aan oeroude wetten uit de woestijn
hebben we
hier niets, mevrouwtje. Dat weet u verdomd ook.’
Zo spreekt de rechter die over Nouria’s daad moet oordelen.
Hertmans houdt de moderne samenleving een spiegel voor. Tegenover de
onverzettelijkheid van Nouria, die in de geciteerde passus tot een
schreeuw-om-begrip uitgroeit, staat de gemaksoplossing die in wezen alleen
gelezen kan worden als een gezagsargument: ‘wij’ hebben het juist voor, wat
‘jij’ hier komt voorstellen en vragen, is passé, want niet compatibel met ‘ons’
denken.
Wat de rechter hier onder
woorden brengt, was in de monoloog al terdege voorbereid door de reactie van
agent Crenom (de schaduwecho van Creon uiteraard): zijn initiële sympathie voor
Nouria neemt geleidelijk af om plaats te maken voor gemeenplaatsen:
‘uw broer is een
verrader
een vijand van de verdraagzame samenleving
…
Ge moet niet zo zitten janken,
dat stuk uitschot heeft uw verdriet niet eens
verdiend.’
De muur van
onbegrip waartegen Nouria aanbotst, is niet te slopen. In een sterk poëtisch
beladen slotscène, met als motiefwoord erin ‘het wit’, confronteert Hertmans de
lezer/toehoorder met de vraag waar alles om draait, toen bij Antigone, nu bij
Nouria:
‘Maar wat dan wel wanneer
de wet de wet niet is
Dat wat nooit is
zo wit
en stil als elke letter
van een ongeschreven wet…?’
Antigone in Molenbeek zoekt, hoe eigentijds het ook wordt
ingekleurd, aansluiting bij het mythische Antigone-verhaal. Stefan Hertmans
weeft op ingenieuze wijze een web van verwijzingen en allusies op het klassieke
verhaal doorheen zijn versie. Antigones begrafenisritueel, waarbij zij
symbolisch wat zand over het lichaam van Polyneices uitstrooit, echoot hier
door in het met een meervoudige betekenis geladen motief van het woestijnstof;
dat Nouria’s vader blind is geworden (ook te lezen als: blind voor de weg die
zijn geradicaliseerde zoon is ingeslagen) verwijst naar Oedipoes die zich de
ogen heeft uitgestoken; hoe de relatie tussen Antigone en Polyneices in wezen
was ingekleurd, blijft voor meerdere interpretaties vatbaar, net zoals dat ene
zinnetje bij Hertmans’ Nouria:
‘Er ligt nog een
tapijtje
Een tapijtje waarop ik met mijn broer…’
In zijn benadering van de
Antigone-figuur in ‘Ongeschreven wetten’ heeft Hertmans het op zeker moment
over zijn bezoek aan Buchenwald, waar zovelen geen stuk grond kregen om te
rusten. Hertmans:
‘De joodse Antigone: en toch zal
ik hen begraven. Ik zal hen bestrooien met het fijne, verstuivende zand van
mijn woorden.’
Het zand, toen en nu. De woorden
als blijvend getuigenis.
Stefan Hertmans: Antigone in Molenbeek, De Bezige Bij,
Amsterdam 2017, 80 p.
ISBN 9789023463481. Distributie: WPG
Uitgevers
deze pagina printen of opslaan