Sinds kort kan Uitgeverij Jurgen Maas er prat op gaan het volledige romanoeuvre van de grote Turkse schrijver Yusuf Atılgan (1921-1989) op de fondslijst te hebben.
Anderhalf jaar na haar lovend ontvangen vertaling van Atılgans debuut De lanterfanter (1959) vertaalde Hanneke van der Heijden op even sublieme wijze nu ook zijn tweede roman, Hotel Moederland (1973). Met gedurfde vormexperimenten tilt Atılgan dit duistere
verhaal over een vereenzaamde man die langzaam wegglijdt in waanzin naar
ongekende literaire hoogtes. Hotel
Moederland — opgenomen in de Schwob-selectie van 2018 — is een vergeten
maar onvergetelijk meesterstuk dat een ruim lezerspubliek verdient.
Atılgans oeuvre
beperkt zich tot de twee nu in het Nederlands vertaalde romans (een derde, Canistan, bleef onvoltooid en verscheen
postuum in 2000), een toneelstuk, een kinderboek en enkele korte verhalen.
Desondanks is zijn invloed op de moderne Turkse literatuur van onschatbare
waarde. Zo dweept succesauteur Orhan Pamuk openlijk met Atılgans oeuvre, in het
bijzonder met Hotel Moederland.
Atılgan groeide op in Manisa, een middelgrote stad aan de
westkust van Turkije die in de Grieks-Turkse oorlog werd verwoest. De Atılgans
verhuisden naar een nabijgelegen dorp en werden landbouwers. Yusuf studeerde
literatuur aan de universiteit in Istanbul en volgde een lerarenopleiding bij
het leger. In 1945 werkte hij voor een jaar als docent aan de militaire
academie in Akşehir. Daar werd hij ervan beschuldigd communist te zijn. Een
militaire rechtbank veroordeelde hem tot zes maanden gevangenis en hij werd
ontslagen uit het leger. Na dit debacle trok Atılgan zich terug op het
platteland met het ijdele plan net als zijn vader boer te worden. Maar in de
plaats van op de akker vond hij zijn vaste stek aan de schrijftafel. Na
verschillende vruchteloze pogingen om een roman te schrijven, publiceerde hij
in 1959 De lanterfanter. Het boek
werd (en wordt) geprezen om zijn stilistische prouesse. Veertien jaar later
voltooide hij Hotel Moederland, na
schier eindeloze versies en herwerkingen.
Zebercet is drieëndertig en baat
in een niet nader genoemde provincieplaats in het zuidwesten van Turkije een
gammel hotel met amper negen kamers uit. Het aftands gebouw behoorde ooit toe
aan zijn aan lager wal geraakte grootvader. Het bed waarin hij werd geboren
staat nog steeds in een van de kamers. Zijn schimmig cliënteel bestaat uit
landbouwers, militairen, marktkramers, rondreizende acteurs, veetelers,
studenten, prostituees en minnaars-voor-één-nacht. Zebercet is vervreemd van de
kleine stadsgemeenschap en heeft geen vrienden. Hij verlaat nauwelijks het
hotel, een schuiloord waar hij zich veilig voelt. Hij teert op routine: elke
dag staat hij op om zes uur ’s morgens, om zeven uur drinkt hij thee met één
suikerklontje, gaat om de vier weken naar de kapper, om de zes maanden naar het
badhuis en botviert bijna dagelijks zijn lusten op de dienstmeid Zeynep, die
sinds haar zeventiende na een mislukt verstandshuwelijk bij hem inwoont.
Zebercets monotoon
bestaan wordt abrupt doorprikt wanneer een knappe vrouw — ‘de vrouw die met de
vertraagde trein uit Ankara was gekomen’ — voor één nacht zijn gaste is. Hoewel
haar verblijf kort is en ze nauwelijks contact heeft met Zebercet, raakt hij
door haar geobsedeerd. Wanneer ze de volgende ochtend vertrekt, vertelt ze hem
dat ze familie op het platteland gaat bezoeken en over een week zal terugkomen
om in het hotel te overnachten. Het boek start drie dagen na haar vertrek. Om
er bij haar terugkeer piekfijn uit te zien, scheert Zebercet zijn snor af en
koopt hij nieuwe kleren. De kamer waarin zij sliep weigert hij nog te verhuren.
Sterker nog, hij maakt er een soort schrijn van: hij gaat er
slapen, ververst de lakens niet, minnekoost de trui en handdoek die ze
achterliet, masturbeert er en fantaseert over een lichamelijke vereniging met
de vrouw. De sfeer wordt steeds beklemmender en dreigender. De afdaling naar de
totale zinsverbijstering is ingezet.
Na een week is de vrouw niet
terug, maanden later evenmin. Zebercets irrationele obsessie neemt de overhand.
Wanneer hij het kopje waaruit de vrouw haar thee dronk per ongeluk breekt, gaat
hij door de rooie. Hij pleegt een moord en heeft brandend van gewetenswroeging
een soort visioen waarin hij terechtgesteld wordt voor het doden van de kat die
in het hotel woont. Hij sluit voor onbepaalde tijd het hotel en trekt er op
uit, tegen al zijn gewoontes in. Bij een hanengevecht maakt hij kennis met een
jongeman die hem meelokt naar de bioscoop. Daar ontstaat een flirtpartij, maar
Zebercet panikeert en druipt af naar het hotel. De lezer zit vanaf dan midden
in Zebercets duizelingwekkende koortsdroom, die onafwendbaar afstevent op een
dramatisch einde.
De verteltrant houdt gelijke tred met Zebercets mentale staat: er flitsen
glimpen van een noodlottige familiale ondergang voorbij, wrange fragmenten van
geweld, flarden van herinnerde dialogen en oprispingen van onverwerkte seksuele
trauma’s. De narratieve draden die de roman samenhouden beginnen langzamerhand
te ontrafelen. Het meer traditionele proza maakt mondjesmaat plaats voor een
modernistisch getinte stijl, aangejaagd door hitsige streams of consciousness
en een ontregelende mengeling van verbeelding, dromen en werkelijkheid.
Die beklijvende
disruptie bereikt Atılgan aan de hand van talrijke vormelijke experimenten. Zo
gebruikt hij in de openingspagina’s ronde, vierkante en punthaken om
verschillende niveaus in de verteltijd aan te duiden. Of introduceert hij de
diverse plaatsen delict en personages in korte paragrafen waarboven hij koppen
in hoofdletters zet. Wanneer de waanzin overheerst laat Atılgan de syntax
geleidelijk ontsporen: interpunctie en hoofdletters verdwijnen, het perspectief
wijzigt van een alwetende verteller naar een ik-verteller en het aanvankelijk
objectief register van de vertelinstantie verandert in een broeierige,
verinnerlijkte telegramstijl (en komt in cursief te staan).
Van der Heijden geeft in haar
boeiend nawoord weer hoe deze vormexperimenten ervoor zorgden dat Hotel Moederland in Turkije door
sommigen werd onthaald als een anti-roman. De vergelijking die Van der Heijden
maakt met dat andere vormelijk meesterwerk uit de Turkse literatuur, Het leven in stukken (1972) van Oğuz
Atay, is in dit opzicht revelerend. Een diepere lezing van Hotel Moederland brengt evenzeer een verhulde kritiek aan het licht
op een veranderende maatschappij die meer en meer in een ideologisch keurslijf
kwam te zitten. Ook het feit dat Atılgan er niet voor terugschrok om over
seksualiteit te schrijven — de vrij expliciete seksuele passages in Hotel Moederland waren de aanleiding
voor de Turkse autoriteiten om het boek van de lijst ‘Honderd basiswerken’ te
verwijderen—, maken hem tot een pionier die de Turkse letteren de moderniteit
binnenloodste.
De existentiële radeloosheid en het centraal stellen van het individu in Hotel Moederland doen denken aan de
werken van Albert Camus, in het bijzonder L’étranger.
De ongebruikelijke vertelvorm en de ingenieuze toepassing van streams of
consciousness brengen dan weer William Faulkners The sound and the fury (1929) voor de geest. Maar de roman die naar
mijn gevoel het dichtst aanleunt bij Atılgans boek is De blinde uil (1937) van de Iraanse cultschrijver Sadegh Hedayat
(1903-1951), toeval of niet maar ook een titel die — in januari 2018 —
verschijnt bij Uitgeverij Jurgen Maas én eveneens in de Schwob-selectie van dat
jaar zit.
De blinde uil is het ontluisterende verhaal van een gestoorde die
zijn vrouw vermoordde en een groot deel van zijn leven in een instelling
doorbrengt. De onbetrouwbare verteller schrijft aan zijn schaduw die de vorm
van een uil heeft. Hij bekent zich aangetrokken te voelen tot jongens. Hij
kwijnt weg van wroeging en denkt aan zelfmoord. Zebercet heeft heel wat
raakpunten met de verteller uit De blinde
uil. Beiden zijn moordenaars, beiden worden gekweld door hun geweten,
beiden hebben een onduidelijke seksualiteit ( cfr. ‘zebercet’ is Turks voor het
mineraal ‘olivijn’, terwijl het gebruikelijk is in Turkije om enkel meisjes
naar een edelsteen te vernoemen), beiden lijden onder visioenen en zijn
krankzinnig. Er schuilt een mooie scriptie in de vergelijkende studie van deze
twee romans, zoveel is zeker.
Laat het duidelijk zijn: Hotel Moederland snijdt door merg en been. Het is het soort roman
dat je daags na de lectuur blijft achtervolgen. Het dwingend ritme, de
krachtige beelden, de tastbare kwelling, de unieke vertelvorm: deze roman is
een verbluffende tour de force van een wonderbaarlijk auteur.
Yusuf Atılgan: Hotel Moederland,
Jurgen Maas, Amsterdam 2017, 202 p. ISBN 9789491921339. Vertaling van Anayurt
oteli door Hanneke van der Heijden. Distributie: EPO
deze pagina printen of opslaan