Orhan Pamuks
nieuwste roman, De vrouw met het rode
haar, is een dunner boek dan we van hem gewend zijn, maar zeker niet minder
rijk. De gelaagde roman leest als een modern sprookje met het aan Pamuk
toevertrouwde thema de relatie tussen oost en west, dit keer verpakt in een
vader-zoon relatie.
De roman, die je vanaf de eerste bladzijde het verhaal in trekt, bestaat
uit drie delen. In het eerste deel groeit de jongeling Cem zonder vader op bij
zijn moeder. Zijn vader is uit beeld verdwenen vanwege zijn politieke
praktijken en mogelijk een andere vrouw. Om te kunnen studeren moet hij werken
en gaat in de leer bij de waterputtenbouwer Mahmut. Meester en leerling gaan
aan de slag in het kleine plaatsje nabij Istanbul, Öngören. In een bloedhete, rotsige
vlakte graven ze dag na dag steeds dieper in een put om er water te vinden. Cem
hecht zich aan de autoritaire en charismatische verhalenverteller Mahmut als
aan een vader, maar hij is ook bang voor hem.
‘Mijn vader had zich nooit om
mij bekommerd zoals mijn baas. Ik had nooit de gelegenheid gehad om een hele
dag met hem op te trekken, zoals ik dat nu met hem deed. Maar mijn vader had me
ook nooit met zo’n minachtende blik aangekeken. Als ik me schuldig voelde, was
dat omdat ik het idee had dat mijn vader in de gevangenis allerlei
verschrikkelijks moest doorstaan. Waarom wilde ik hem gehoorzamen, waarom wilde
ik steeds maar bij hem in de smaak vallen? Soms als we samen de windas stonden
te draaien probeerde ik mezelf dapper die vragen te stellen, maar zelfs dat
lukte me niet, ik keek van hem weg, en voelde dat ik diep vanbinnen kwaad op
hem was.’
De jonge Cem heeft nog een reden
om te blijven graven naar water. Wanneer hij in het stadje oog in oog komt met
een vrouw met rood haar, een actrice bij een rondreizend theatergezelschap, kan
hij haar niet vergeten en wordt obsessief verliefd. Nadat hij de nacht doorbrengt
met deze vrouw keert hij terug naar de puttengraver. Hij is er niet bij met
zijn aandacht en laat daardoor een volle emmer in de put vallen waar Mahmut
zich metersdiep bevindt. Heeft hij hem gedood? De gevluchte Cem, die aan
Mahmuts lippen hing wanneer deze verhalen vertelde is zelf gefascineerd door
het verhaal van Oedipus en lijkt nu zelf Oedipus te zijn geworden. Hij is naar
bed geweest met de oudere roodharige vrouw en heeft mogelijk een surrogaat
vader gedood.
In
deel twee is Cem verder gegaan met zijn leven. Hij wordt rijk als aannemer,
heeft een gelukkig huwelijk, maar blijft kinderloos. Het verleden blijft hem
kwellen, want dat wat onderdrukt wordt komt terug in vermomming. Het verleden
achterhaalt je wel en verhalen herhalen zich. Het leven herhaalt de legende.
‘Want de dingen uit oude sprookjes en legenden overkomen je
uiteindelijk zelf. Hoe meer je leest en in legenden gaat geloven, hoe meer ze
je overkomen. Je noemt een verhaal dat je hoort trouwens een legende juist
omdat het je zal overkomen.’
Zo benadrukt Pamuk de
relatie tussen fictie en het leven. Duidelijk wordt waarom de roodharige vrouw
ontvankelijk voor hem was en wat haar zoon van Cem wil. In dit deel introduceert
Pamuk het Iraanse Boek der koningen,
waarin niet de zoon de vader doodt, maar de vader de zoon. Zo vervlecht hij de
Oedipus-mythe en de tragedie van Rostam
en Sohrab, twee vader-zoontragedies, met elkaar.
In deel drie komt de vrouw met
het rode haar aan het woord, waarin alles verklaard wordt. De vrouw met het rode haar is een verhaal door en over mannen, maar
het is de vrouw die alles ziet en begrijpt.
‘Ik was nog geen vijfendertig en wist al van de trots en de
zwakte van mannen en van het individualisme dat door hun aderen stroomt. Ik
wist dat ze hun vaders kunnen doden, en hun zonen evengoed. Maar of vaders nu
hun zonen doden, of zonen hun vaders, de mannen zijn de helden en mij rest
niets anders dan tranen te vergieten.’
Het boek is zeer gelaagd en zit
boordevol symboliek. Met iedere meter die Mahmut en Cem weer uitgraven stuiten
ze op andere lagen, grondsoorten en gesteenten. De aardse historie ontvouwt
zich. In de diepte bevindt zich het schimmenrijk, maar ook de goden huizen
daar, en het levende water. Puttengravers werden bovennatuurlijke krachten
toegedicht, omdat zij zich in lagen van de grond begaven die ingangen hadden tot
het goddelijke. Niet de hemel, maar de diepste lagen van de aarde herbergen
goden. De twee vader-zoonmythes gaan over de oost-west tegenstelling, tussen
het westerse opstandige individu en de oosterse autoritaire vader, tussen
vrijheid en amor fati. Als je een
vader hebt, heeft de wereld betekenis, een centrum en een grens.
‘Een modern iemand is iemand die verdwaalt in de
stadsjungle. Dat is hetzelfde als geen vader hebben. En in feite heeft
het ook geen zin dat zo iemand op zoek gaat naar zijn vader. Als hij een modern
individu is, dan zal hij in de drukte van de stad zijn vader niet kunnen
vinden. En vindt hij die wel, dan kan hij geen individu zijn.’
Als de westerse Oedipus staat voor individualiteit staat de
oosterse Rostam en Sohrab voor
autoritarisme, voor continuïteit, voor het collectief waar het individu voor
moet wijken.
Zo blijf je na het lezen van dit
boek dwalen in gedachten over de relatie tussen ouders en kinderen, over
traditie en moderniteit, over identiteit, over het verleden en het heden, over
de invloed van verhalen op het leven zelf, over de dominante positie van de man
daarin. Het vlot leesbare boek heb je zo uit, maar de romancode is moeilijker
te kraken dan zijn vorige werk Dat
vreemde in mijn hoofd.
Orhan Pamuk: De vrouw met het rode haar, De Bezige Bij,
Amsterdam 2017, 287 p. ISBN
9789023467113. Vertaling van Kırmızı saçlı kadın door Hanneke Van der Heijden.
Distributie: WPG Uitgevers
deze pagina printen of opslaan