Dirk Kroon brengt met dit monumentaal uitgegeven boek een
halve eeuw dichterschap in kaart. Daarbij heeft de dichter steevast vertoefd in
de schaduw van de opeenvolgende modes, met bundels die verschenen bij diverse
uitgevers en daardoor moeilijk nog traceerbaar zijn. Alleen al in dit opzicht
is de bundeling van al dat materiaal zinvol. Veel lezers krijgen nu pas de kans
om kennis te maken met een omvangrijk en tegelijk bijzonder coherent oeuvre.
Vanaf zijn
eerste bundel, Materiaal voor morgen
(1968), staat de verkenning van het ik centraal. Daarmee zoekt Kroon zich een
eigen plaats tussen enerzijds de klassieke autobiografische poëzie en
anderzijds de taalexperimenten van de vijftigers of de droge, afstandelijke
stijl van de nieuw-realisten. Concreet betekent dat een voorkeur voor een
herkenbaar taalgebruik, zonder evenwel afstand te doen van een gedragen ritme
(en te vervallen in loutere spreektaal) of functionele beeldspraak. Vooral de
voorkeur voor meer abstracte, haast filosofische uitspraken springt daarbij in
het oog.
Die
eigen combinatie van lyrische beelden en een nadrukkelijke reflectie wordt
zowat het handelsmerk van de dichter. Qua vorm experimenteert hij met
ultrakorte teksten maar ook met lange cycli en episch-lyrische fragmenten.
Thematisch analyseert de dichter zijn bestaan. Naast vrij introspectieve
bedenkingen resulteert dat in liefdesgedichten – een genre waarin Kroon zijn
hele leven lang blijft uitblinken – maar ook in geëngageerde gedichten. Die
kritische kijk wordt echter vaak gecounterd door het geloof in de aarde en de
elementen: vooral de lucht biedt vaak een kader voor dromen en idealen.
Opmerkelijk is wel de fascinatie met de dood die al van in de vroegste
gedichten aanwezig is. De dichter weigert zich zonder meer over te geven aan de
tijdelijkheid van het bestaan, aan het idee dat eindigheid ook een definitief
einde zou betekenen.
Niet toevallig neemt die bezinning over het ouder worden en de
voorlopigheid van het leven toe in bundels als Getemd getij (2007) of Bijna
oud (2011). De klachten over lichamelijke ongemakken worden echter droogjes
en niet zonder ironie uit de doeken gedaan. Vooral de eenzaamheid blijkt een
bron van irritatie – waar ze in het vroege werk vaak als een ontsnapping aan de
sleur wordt voorgesteld --, hoewel de liefde en de herinnering hun louterende
werking onverminderd hebben behouden. In die zin getuigt deze poëzie
onmiskenbaar van een optimistisch geloof in het bestaan. Ironie en relativering
zijn daarbij essentieel om de ‘goede maat’ te vinden, maar in feite is cynisme
de dichter vreemd.
Dat latere werk laat ook perfect zien hoe Dirk Kroon in feite steevast
ernaar gestreefd heeft om een soort van eigentijdse versie van de klassieke
poëzie te presenteren. Gaandeweg is hij trouwens teruggekeerd naar het
eindrijm, naar de heldere beeldspraak en de korte vorm van het kwatrijn. Die
gedrongen vorm leent zich perfect voor het neerschrijven van bondige
observaties en gepolijste gedachten. Van dat vakmanschap vindt de lezer in dit
lijvige boek op vrijwel elke bladzijde geslaagde voorbeelden terug: zinnen die
bijblijven en vragen om apart genoteerd of aangestipt te worden. In dit opzicht
mag Dirk Kroon dan wel een bescheiden en minder prominent dichter zijn, hem als
minor poet karakteriseren doet de
waarde van zijn oeuvre geweld aan.
Dirk Kroon: Op de hoogte van de vogels. Verzamelde
gedichten, Liverse, Dordrecht 2017, 649 p. ISBN 9789492519047
deze pagina printen of opslaan