Een doodgewoon leven (1934) is het derde deel van Noetická-trilogie (Hordubal en het pas vertaalde Meteoor gaan eraan vooraf) waarin de auteur telkens onderstreept hoe ingewikkeld een simpel leven kan zijn, hoe de waarheid moeilijk te ontraadselen is. Een doodgewone, gepensioneerde stationschef wordt bij het tuinieren verrast door een kleine hartbeklemming (hyperventilatie?) en besluit orde op zaken te stellen en zijn leven op te schrijven. De gewetensvolle ambtenaar die hij is geweest, houdt van een netjes afgewerkt eindrapport en zal zijn leven, 'een pedante idylle', op schrift stellen, al is hij er zich van bewust dat er niets buitengewoons, niets dramatisch, geen enkel avontuur zijn bestaan heeft opgefleurd.
Met genoegen verwijlt hij bij zijn kindertijd als zoon van een kleine meubelmaker, zijn schooljaren als stil en ijverig leerlingetje, een vereenzaamde blokker, die zich na zijn humaniora - gewoonte en toeval zijn de twee krachten die een leven bepalen - aan de Letterenfaculteit in Praag laat inschrijven, maar daar, totaal vereenzaamd en niet begeleid, verzinkt in een vie de bohême dat zich uit in slechte verzen. Ten einde raad verzoekt hij om een functie bij de spoorwegen en wordt aan het werk gezet in een Praags hoofdstation, waar hij in een donker kantoortje, 'een zwerende zenuwknoop', de hele dag doorvoerrechten moet narekenen.
Tot hij op een dag bloed opgeeft en door de zorgen van de spoorwegen een nieuwe functie krijgt in een klein stationnetje aan het eind van de wereld, waar twee keer per dag een trein arriveert. Hij ondergaat er 'de prachtige en simpele orde van het leven' en komt er weer bovenop. Hij wordt overgeplaatst naar een station van hogere rang, een prachtig station 'als van suikerwerk', waar hij zich 'een gelukkig en eenvoudig man' noemt, vooral wanneer hij als vanzelfsprekend met de dochter van de stationschef trouwt. Zo zal hij promoveren tot een jonge stationschef, die van zijn station een pronkstuk maakt. In die mate zelfs dat hij van zijn vrouw vervreemdt. In de oorlog zal hij zelfs heel voorzichtig hand- en spandienst leveren aan het verzet. Na de oorlog zullen de hoogste instanties van het land op zijn ervaring een beroep doen.
Als hij in geschriften op dit leven terugblikt, valt hem op dat moment de pen uit de hand, midden in een woord. Opeens gruwt hem het inzicht dat hij op het punt stond een grote leugen op te schrijven. Hij beseft dat zijn leven 'een vervloekte en definitieve nederlaag' is geweest: het was geen gelukkig leven, het was een nederlaag. Is hij niet altijd de man geweest die met zijn ellebogen hogerop wilde raken? Ineens ziet hij de dingen in een heel ander licht. Hebben zijn ouders niet van hem een hypochonder gemaakt, bezield door defensieve levensangst? Heeft hij zijn dichterschap niet te vroeg begraven? Ineens duiken beelden van vroeger op die hij altijd verdrongen heeft. Het jeugdvriendinnetje, zijn eigen vrouw...
De onberispelijke ambtenaar was in feite in het geniep kwaadaardig en pervers, en kon dat zelfs voor zichzelf verborgen houden. De verschillende mensen die hij was, hielden mekaar in evenwicht. 'Er bestaan geen gebeurtenissen die louter vergeefsheid zijn'. Het leven van elk mens is een massa mogelijke, verschillende levens, waarvan er slechts een, of een aantal, werkelijkheid wordt. Elk van ons is een optelsom van mensen, die groeit van generatie tot generatie, een wij, die vervaagt tot in een onafzienbare verte, wij zijn allen broers. Het doodgewone leven is dat van ons allen samen.
Een doodgewoon leven is een klassiek geschreven boek, dat ongemeen scherp en zonder scherpslijperij aangrijpend fundamentele levensvragen stelt.
Karel Čapek: Een doodgewoon leven, Wereldbibliotheek, Amsterdam 2017, 191 p. ISBN 9789028427297. Vertaling van Obycejný zivot door Irma Pieper. Distributie Elkedag Boeken
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2008
deze pagina printen of opslaan