De dag na de val van het kolonelsregime nodigt Samuel (Sam) Akounis, een
Grieks verzetsstrijder van joodse afkomst in ballingschap, de jonge Fransman
Georges, links activist en aspirant theaterregisseur uit voor een gesprek op
een Parijs caféterras. Tot zijn verbazing gaat het niet over het einde van de
dictatuur, maar vertelt Sam zijn jongere vriend over het theaterstuk Antigone, dat hij in de versie van Jean
Anouilh, op de Polytechnische school regisseerde de dag dat de grote
studentenopstand uitbrak in Athene.
Hoewel Georges zijn hoofd er
niet bij heeft, vooral omdat in die dagen het linkse kamp in Parijs zwaar in de
problemen zit na het verdwijnen van de maoïstische krant La cause du peuple, het opheffen van de bezetting van de Sorbonne
en het ontbinden van de Beweging zelf, raakt de jongen toch geïntrigeerd door
de aandrang waarmee zijn vriend hem over die Griekse tragedie spreekt, en
waarin Antigone, ‘die kleine magere’, ‘de heldin van het nee’, een wanhopige en
hopeloze strijd aangaat voor haar eigen vrijheid.
‘Als het doek opgaat’, zegt Sam,
die al eerder blijk gaf meer te zien in theaterdialogen dan in linkse slogans, ‘staan
de acteurs al op het podium en kijken bewust niet naar ons, beschermd als ze
zijn door de vierde wand, die de grens vormt met de toeschouwers en de
realiteit van alledag’.
In de jaren die volgen zullen ze zich beiden met toneel
bezighouden en soms ook samenwerken. Maar dan wordt Sam ernstig ziek en vertelt
Georges, die hem komt opzoeken in het ziekenhuis, over zijn droom, een
vredesproject, een eenmalige opvoering van Antigone op de demarcatielijn van
het door de burgeroorlog verscheurde Beiroet, met acteurs van alle vechtende
partijen. De datum is vastgesteld op 1 oktober 1982 en hij vraagt hem om in
zijn plaats naar Libanon te gaan en het project af te ronden.
Georges, die intussen getrouwd
is en een dochtertje heeft, aarzelt, maar omdat hij beseft hoe belangrijk deze
opvoering is voor zijn vriend, besluit hij de uitdaging aan te gaan. In de
eerste weken van 1982 vertrekt hij om de laatste overeenkomsten met de
betrokkenen af te sluiten, de acteurs te ontmoeten en enkele repetities te
organiseren.
Algauw
zit Georges, die zelf de rol van het Koor van Sam heeft overgenomen, tot aan
zijn nek in het conflict, zeker als hij kennis maakt met de op vele vlakken
verschillende deelnemers: de Palestijnse Imane (Antigone), de maroniet Charbel
(Kreon), de druus Nakad (Haimon), de Armeense Yevkinée (Ismene), de Chaldeeuwse
Madeleine (de Min), de falangistische Khadijah (Eurydike) en de sjiïeten Nadil,
Nimer en Hoessein (de Boodschapper, de Wachters).
Hoe moeilijk kan het zijn om ‘twee
uur aan de oorlog te ontfutselen’ als blijkt hoezeer de interpretatie van het
stuk van Anouilh en de betekenis van de rollen, naargelang de
spelers
en hun plaats in het bloedige conflict, van elkaar blijken te verschillen. Want
bloedig is de oorlog intussen geworden, uiterst bloedig, vooral wanneer Israël
Libanon binnenvalt, Beiroet bombardeert en op 17 september 1982 de
massaslachting mogelijk maakt die de falangisten kunnen aanrichten in de
Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila.
Meteen is het podium waarop
Antigone haar klacht en verbetenheid had moeten uiten, weggevallen en worden
alle wanden waarbinnen ze haar radicale ideeën tot het uiterste wilde
doordrijven, gesloopt. Maar ook de vierde wand, die de realiteit afschermt, is
weg. De Libanese werkelijkheid heeft alle dromen vernietigd, zelfs de droom die
tot bezinning had kunnen en moeten leiden.
Georges keert, na amper
een brandbomaanval te hebben overleefd, terug naar Parijs, getraumatiseerd en
in shock, want ook zijn droom is in rook opgegaan. Hij is elke illusie kwijt en
staat niet meer buiten of boven de oorlog. Hij zit er middenin.
Het is nu, zoals
Anouilh laat zeggen in de epiloog van Antigone:
‘Toegegeven, zonder de kleine Antigone zouden ze allemaal een rustig leventje
hebben gehad. Maar nu is het afgelopen. Rust hebben ze hoe dan ook. Al wie
moest sterven is dood. Al wie in iets geloofde en al wie in het tegendeel
geloofde - zelfs degenen die in niets geloofden en die snel in het verhaal
verwikkeld raakten zonder er iets van te begrijpen. Allemaal even dood, mooi
stijf, mooi nutteloos, mooi rot.’
Chlalandon, schrijver, filmrecensent, maar ook jarenlang
journalist in zowat alle oorlogsgebieden van de laatste decennia, heeft met dit
gelaagde verhaal een intens sterke roman afgeleverd. Te intens misschien, te
overweldigend soms, met hallucinerende en pijnlijk gedetailleerde
beschrijvingen van oorlogssituaties, bombardementen en moordpartijen. Maar het
is vooral de wijze waarop de tragedie Antigone
in de geschiedenis van de Libanese burgeroorlog wordt verwerkt die zonder meer
meesterlijk is. Een beklijvende roman, die in 2013 bekroond werd met de Prix Goncourt des lycéens.
Sorj Chalandon : De vierde wand, Atlas/Contact, Amsterdam
2017, 293 p. ISBN 9789025448981. Vertaling van Le quatrième mur door Kris Lauwerys en Isabelle Schoeppen.
Distributie: VBK België
deze pagina printen of opslaan