‘In
het onlogische moet strenge logica zitten en in het fantastische een minutieus
realisme. ’
Zo vat Maurice Pons (1927-2016) de strekking van zijn roman samen wanneer
Mirjam De Veth, de vertaalster van Les saisons, hem komt opzoeken in het
Normandische Moulin d'Andé waar hij in een bijgebouw van een oude watermolen
verblijft. Op uitnodiging van Maurice Pons werkte Georges Perec er ook enige
tijd, kort nadat hij in 1965, met Les choses, de Prix Renaudot wegkaapte
voor de roman van Pons. Hun vriendschap resulteerde overigens in
aanwijsbaar literaire beïnvloeding.
De seizoenen zelf is
ontstaan na een ontmoeting met André Swarz-Bart, schrijver van De laatste
der rechtvaardigen, een aangrijpend relaas over het jodendom en de
jodenvervolging. De tragiek van de Holocaust, samen met de gruwel van de
Algerijnse oorlog die Pons als jongeman van nabij meemaakte, liggen aan de
basis van zijn politieke engagement en leverden meteen ook de inspiratie voor verschillende
van zijn werken, en zeker ook voor deze roman.
Niet dat het hier expliciet over
die genoemde maatschappelijke en menselijke tragedies gaat. De seizoenen
blijft in de eerste plaats een universele allegorische vertelling, een donkere,
danteske fabel, net zoals dat het geval is voor Het slot van Kafka of Het
verslag van Brodeck van Philippe Claudel, die beide een zelfde
onheimelijke en absurdistische sfeer uitademen.
Toch is De
seizoenen een autonoom en literair eigenzinnig werk, met aparte accenten en
een specifiek taaleigen dat een realistische en preciese stijl koppelt aan
zuinig woordgebruik en een opvallend beeldend vermogen. Niet voor niets maakte
François Truffaut dankbaar gebruik van Virginales
(1955), een gelauwerde novelle van Pons voor zijn film Les mistons.
De seizoenen (voor het
eerst vertaald in 2007 en nu herdrukt onder auspiciën van uitgeverij Vleugels
die goed op weg is om heel wat vergeten pareltjes uit de Franse literatuur op
te diepen) vertelt het verhaal van een, door een vaag gehouden kampverleden,
getraumatiseerde jongeman Siméon die, na een zware tocht door de bergen en aan
het eind van zijn krachten, aankomt in een uiterst armmoedig dorpje dat bijna
volledig is afgescheiden van welke bewoonde wereld dan ook.
Het
klimaat is er bijzonder zwaar met afwisselend veertig maanden onophoudelijke
regen, gevolgd door veertig maanden ijzige vrieskou, waarvan een aantal met
metershoge sneeuwval die het voor de doodarme bewoners onmogelijk maakt de
miserabele ruines, die men daar woningen noemt, te verlaten.
De dorpelingen, een allegaartje
van ongeletterde, dikwijls mismaakte en gedegenereerde mensen, kunnen in dat
ruige klimaat alleen maar overleven met het weinige dat de natuur hen biedt,
d.w.z. linzen, hun enige voedselbron. Siméon, die uiteraard met wantrouwen en
ook met agressie wordt ontvangen (hij wordt meteen bekogeld met een
schapenschedel die hem een ernstige voetwonde bezorgd), zal al gauw merken dat
er naast linzensoep en linzenpap niets anders te krijgen valt, of het moest de
linzenbrandewijn zijn waarmee de bewoners van tijd tot tijd hun miserie
trachten te vergeten.
We maken kennis met een aantal even pittoreske als burleske
figuren zoals de twee douaniers Aoste en Escladoss, de enige autoriteit in het
gehucht, de vroegrijpe meisjes Louana en Cherline die de vreemdeling het eerst
zagen, de duivel-doet-al Croll die de verdere verotting van Siméons teen tracht
tegen te gaan, de magere Clara Dogde waarop Siméon stapel verliefd wordt nadat
hij haar per ongeluk naakt heeft gezien, de weduwe Ham en haar zogenaamd
hotel-café waarboven Siméon kan verblijven en werken aan de grote roman over
zijn de dood van zijn zusje Enina ; een roman die de wereld moet redden maar
die nooit verder komt dan de eerste zin.
Siméon die ondanks alle goede
wil de ‘vreemdeling’ blijft, zal er toch in lukken
- na het wonderlijke bezoek van twee knappe ruiters die de mond vol hebben over
een luilekkerland voorbij de bergen -, de gemeenschap te inspireren om hem te
volgen voor een hallucinante zoektocht naar het geluk.
De roman heeft in Frankrijk de
status gekregen van een ‘roman-culte’ wat verklaarbaar is door de
complexiteit ervan en de vele interpretatiemogelijkheden. Is het een tekst over
het schrijven (de ingelaste dagboekfragmenten van Siméon kunnen daaraan doen
denken) of over omstandigheden die alle creativiteit doodt? Is het een boek
over de ander, de immigrant, over wij en zij? Is het een boek over de
menselijke conditie en de onmogelijkheid daaraan te ontsnappen? Over de
dodelijke impasse waarin de mensheid verkeert?
Hoe dan ook, het is vooral de
wijze waarop deze roman geschreven is die zijn kracht en waarde uitmaakt. De
wijze waarop de gruwel door de ironische toon aannemelijk wordt gemaakt en
draaglijk is. Ironie die zo nu en dan wordt benadrukt met korte interventies
van de schrijver zelf. Door die humor ook die Pons gemeen heeft met Kafka, maar
die naar het einde toe uitdeint in een luide en allesvernietigende lach.
Maurice Pons: De
seizoenen, Vleugels, Bleiswijk 2018, 121 p. ISBN 9789078627418. Vertaling van Les saisons door Mirjam De Veth.
deze pagina printen of opslaan