Roberto Saviano (Napels, 1979) gelooft in de
kracht van het woord. Een discours is sterker dan wapens, ook in de strijd
tegen de georganiseerde misdaad. Dat bewees de Napolitaanse journalist al in
2006 met Gomorra, waarin hij de
praktijken en de invloedssfeer van de camorra, de Napolitaanse evenknie van de maffia,
blootlegde. Saviano’s non-fictiewerk, dat voor theater, film en televisie werd
bewerkt, werd een bestseller, met vertalingen in meer dan vijftig talen (in
2008 verscheen de vertaling in het Nederlands). Met Gomorra groeide Saviano uit tot een mediafiguur die meermaals met
de dood werd bedreigd. Toch geeft Saviano de strijd tegen de criminaliteit niet
op. Na Gomorra verschenen niet alleen
talrijke artikelen, maar ook het non-fictiewerk over de internationale
cocaïnehandel, Zero Zero Zero (2013)
en tussen de bedrijven door profileert hij zich ook nog als een veelgevraagd –
en begenadigd – spreker.
Recent gooide Saviano het over een enigszins andere boeg.
Met zijn eerste fictiewerk, De kinderen
in de sleepnetten, dat in het Italiaans reeds een vervolg kende (Bacio feroce, 2017), is de Napolitaan
niet langer de observator-criticus, maar de verteller die de lezer de
Napolitaanse misdaad van binnenuit doet beleven. Zo beschrijft de roman de
opmars van een tienerbende die het territorium van de ‘grote’ maffiabazen
willen overnemen. Die tieners beginnen klein, klaren klusjes op voor die
bosses, bemachtigen wapens en jagen de buurbewoners angst aan. Tot slot starten
ze een eigen handel opstarten. Dat de prijs voor het snelle geld wel eens hoog
zou kunnen zijn, is een ongeschreven regel waaraan ook bendeleider Nicolas,
bijgenaamd de Maharadja, zich niet kan onttrekken.
Zoals Saviano meermaals aangaf,
zijn die Nicolas en de zijnen zo uit het leven gegrepen. Napels (of delen
ervan) wordt echt geterroriseerd door dit soort jongeren dat zich eerst de
baard van een IS-strijder aanmeet om dan zijn haar à la Genny Savastano te
laten knippen. Die Genny is overigens de eerst wat zwakke zoon van de boss in Gomorra, de televisieserie waaraan
Saviano actief meewerkt, maar hij neemt uiteindelijk wel de plaats van zijn
vader in. De bende van Nicolas leeft in een snelle, deels virtuele maar
tegelijkertijd ook erg gewelddadige wereld die Saviano in een sappig
Napolitaans beschrijft. Dat taaltje wijkt enigszins af van het klassieke
dialect (met een rijke culturele traditie) en, hoewel het Nederlands geen vergelijkbaar
equivalent biedt, slaagt vertaler Jan van der Haar er meesterlijk in dat
vlotte, spreektalige weer te geven.
Dat voel je al in de incipit van
de driedelige roman waarin Saviano de naam ‘paranza’ toelicht (letterlijk: sleepnetten,
maar in het jargon ook smokkelschepen):
‘Paranza is de naam van boten
die met bedrieglijk licht op jacht gaan naar vis. De nieuwe zon is elektrisch,
het licht bezet het water, neemt het in bezit, en de vissen zoeken het op,
geloven erin. Ze geloven in het leven, door hun instinct vliegen ze er met open
bek in. En intussen opent zich rap het net om ze heen; de mazen liggen om de
school, omwikkelen hem.’
In De kinderen in de
sleepnetten evolueren Nicolas en zijn bende van vis naar visser. En
als je Saviano die graag Borges aanhaalt, mag geloven, dan kan je door te lezen
duizend levens in één beleven, met dien verstande dat je niet het misdaadpad hoeft
te kiezen noch constant over je schouder hoeft te kijken.
Roberto Saviano: De
kinderen in de sleepnetten, De Bezige
Bij Amsterdam, 2018, 384 p. ISBN 9789023472803. Vertaling van La paranza dei bambini door Jan van der Haar. Distributie WPG Uitgevers
deze pagina printen of opslaan