Het is telkens een feest voor
poëzieliefhebbers als er een nieuwe bundel van Paul Bogaert verschijnt. Dat
gebeurt overigens niet zo vaak, want Bogaert is spaarzaam met
publiceren van
zijn werk in boekvorm. Hij blijft geduldig vijlen aan zijn teksten, en via het
interessante gebruik van de nieuwe elektronische media houdt hij
geïnteresseerden op de hoogte van die langzame vorderingen. Op zijn website
krijgen belangstellenden immers een unieke inkijk in de finesses van het
complexe schrijfproces en in de pogingen van de dichter om zijn teksten met
diverse media te verbinden.
Die complexiteit heeft echter geenszins tot gevolg dat de
gedichten van Bogaert bol staan van allerlei maniëristische trucs, wel
integendeel. Bogaerts poëzie is ogenschijnlijk zowat de meest toegankelijke van
het ogenblik. Schijn bedriegt echter, want deze gedichten zijn niet zomaar
vanzelf uit de pen van de dichter gevloeid. Achter de vanzelfsprekendheid gaat
een bijzonder functionele retoriek schuil, een aparte stijl die in de loop der
jaren almaar meer tot perfectie is gebracht. Het is Bogaert immers niet zozeer
om de werkelijkheid te doen (voor zover wij daar rechtstreeks toegang zouden
toe hebben) maar vooral om de manier waarop mensen taal gebruiken om die
realiteit permanent te ‘framen’, te kaderen en te reglementeren. De titel van
de bundel suggereert al die problematiek, en ook de flaptekst heeft het nogal
drastisch over ‘vluchtwegen’ en de nood aan verandering.
De gedichten van Paul Bogaert
zijn evenwel geen naïeve utopieën, maar vooral gedachtenexperimenten en
nauwgezette analyses van ons doordeweekse denken en voelen. Vanaf de eerste
bladzijden worden de beklemming en het gevoel van plicht en bestraffing
merkbaar, met een vers dat handelt ‘Over de privatisering van de openbare
ruimte’, maar evenzeer over de intimiteit van mensen. Voortdurend glijden
inderdaad de publieke sfeer en de privérelaties in elkaar over, omdat ze aan
vergelijkbare normen en principes zijn onderworpen.
Daardoor ontstaat een
vervreemding die de lezer bijzonder onbehaaglijk maakt. Vrijwel alles aan deze
lyriek is immers bij uitstek herkenbaar, maar tegelijk wil vrijwel niemand zich
zonder meer identificeren met het mensbeeld en het wereldbeeld dat in deze
bundel gestalte krijgt. Mensen worden haarscherp geportretteerd maar bijna
steeds zijn ze gekwetst en enigszins gehavend, zij het dat de dagelijkse
tragiek steevast ook getemperd wordt. Minstens even opvallend is bovendien de
opdringerige aanwezigheid van objecten en vooral abstracte structuren, machten
waaraan de mens inherent is onderworpen.
Die thematiek is niet enkel het
handelsmerk van Bogaert geworden, de op zich doodernstige kwesties worden hier
allereerst op een briljante manier verwoord. Bogaert speelt daarbij allereerst
ironisch met het formulaire taalgebruik: administratieve formules, morele
voorschriften, reglementen en allerlei modieuze woorden worden subtiel verwerkt
tot beelden, waardoor het clichématige tegelijk wordt overgenomen én onderuit
gehaald. In de reeks ‘Tenten’ wordt bijvoorbeeld het opgroeien van jonge
meisjes indringend verteld via het verblijf in een tent; zelfs de tent
evolueert met de jaren. Tegen die subtiliteit kan veel hedendaagse geëngageerde
lyriek niet op. Dit is, met andere woorden, poëzie van het hoogste gehalte:
briljant en tegelijk schrijnend.
Paul Bogaert: Zo kan het niet langer, Polis,. Kalmthout
2018, 56 p. ISBN 9789463102834. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan