Fenia Xenopoulou krijgt een lastige taak
toebedeeld. Als lid van het Directoraat Cultuur van de Europese commissie moet
de Grieks-Cypriotische Europese ambtenaar een herdenkingsevenement op poten
zetten waarmee de vijftigste verjaardag van de Europese Commissie herdacht kan
worden. Diep ongelukkig is Xeno, zoals ze door haar collega’s genoemd wordt.
Want cultuur is het afvoerputje van de commissie, en zo’n herdenkingsevenement
kan alleen maar tot mislukken gedoemd zijn.
Dat blijkt ook al snel, wanneer
Xeno met haar concrete plan op de proppen komt: ze wil het evenement ophangen
aan Auschwitz, en meer bepaald aan de mensen die de onmenselijkheid van de
vernietigingskampen hebben overleefd. Maar hoe voor de hand liggend dat plan
ook mag zijn – de Europese Unie is nu eenmaal ontstaan vanuit een
nooit-meer-oorlog ideologie en met de bedoeling om dit soort dieptepunten te
vermijden – niets is vanzelfsprekend.
Iedereen vindt wel een argument
om tegen het plan te zijn. De Polen willen niet langer geassocieerd worden met
het vernietigingskamp, dat tenslotte Duits was, ook al ligt het op Pools
grondgebied. Wat hen betreft mogen de Duitsers hun Auschwitz gewoon komen
ophalen en er een museum van maken, zolang het maar in Duitsland ligt en niet
langer in Polen. De Oostenrijkers zijn tegen want zij willen niet meer
herinnerd worden aan de Anschluss. De Raad van Ministers is tegen. Er zijn
twijfels bij de kosten van het project, er moeten procedures komen voor als de
budgetten overschreden worden. En lange tijd is ook onduidelijk of er wel een
lijst bestaat van de overlevenden van Auschwitz, maar die korte lijst blijkt er
wel degelijk te zijn.
Zo wordt het herdenkingsproject binnen de kortste keren een
lang uitgesponnen metafoor voor de moeizaamheid waaraan het Europese project zo
fundamenteel en chronisch lijkt te lijden. Een metafoor voor de nationalismen
die telkens weer de bovenhand nemen, voor de institutionele rompslomp die elke
beslissing lijkt te verlammen, voor de politieke spelletjes en intriges.
Gelukkig vind Xeno een uitweg uit de impasse, met dank aan haar minnaar
Fridsch, die heeft uitgevist dat Xeno, als ze haar nationaliteit van Grieks in
Cypriotisch verandert, grote kans heeft om over te kunnen stappen naar een hoge
functie op een interessanter Directoraat. Opportunistisch, ja zelfs ronduit
cynisch zijn deze spelletjes, en ze liggen allicht nog dichter bij de waarheid
dan we zouden willen.
Meer dan over Brussel als hoofdstad van de Europese Unie,
gaat De hoofdstad over hoe de
apparaten van die Unie werken – en niet werken. Vooral in zijn portrettering
van de pionnen in dat spel, toont Menasse zich een meester. Iedereen denkt
macht te hebben, maar als puntje bij paaltje komt heeft niemand de touwtjes
echt in handen. Tragikomisch zijn de beschrijvingen van hoe de hoofdrolspelers
met hun rolkoffertjes door de straten van Brussel banjeren, of van hoe ze zich
’s avonds met een treurige diepvriesmaaltijden en een sixpack pils verschansen
in hun karakterloze appartementjes. Het is droefenis alom, maar Menasse
beheerst gelukkig ook de kunst om de humor van dit alles in te zien en weer te
geven. Hij werd voor De hoofdstad in
2017 met de Deutscher Buchpreis bekroond.
Robert Menasse: De hoofdstad, De
Arbeiderspers, Amsterdam 2018, 426 p. ISBN 9789029523677. Vertaling van Die
Hauptstadt door Paul Beers. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan