L'Arrache-coeur (1953), de laatste roman van het Franse multitalent Boris Vian
(1920-1959), eerst getiteld Les Fillettes
de la reine, vertelt op een even absurdistische als poëtische, op een al
even fantaisistische als surrealistische wijze, het wedervaren van de
psychiater Jacquemort (Jacodood) die bij toeval een vrouw in barensweeën
assisteert bij de geboorte van een drieling.
Clementine, zoals ze heet, geeft
het leven aan drie zoons, Noël, Joël en Citroën, die ze meteen de viespeuken
noemt, terwijl de vader, Angel, door zijn vrouw in zijn kamer opgesloten als
veroorzaker van dit leed, part noch deel mag hebben aan de blijde gebeurtenis.
Het verhaal,
dat leest als een kroniek, wordt bijna dag aan dag verteld, maar zal,
naargelang de tijd vordert en Jacodoods verblijf bij Angel en Clementine blijft
aanslepen, met sprongen naar een even onmogelijke als absurde tijdberekening
evolueren. De roman begint op 28 augustus en zal een tiental jaren later
eindigen op data zoals 80 decaart en 16 mariuli.
Als psychiater op zoek naar een
bezigheid hoopt Jacodood de echtgenoot Angel te kunnen analyseren, maar de arme
man, steeds meer uitgespuwd door Clementine, besluit een boot te bouwen en het
ruime sop te kiezen. De meid Culblanc (Witgat) is wel te vinden voor een
analyse maar verkiest, als puntje bij paaltje komt, toch eerder om fysiek te
worden genomen dan met vragen om de oren te worden geslagen. Een misverstand
dat zich later zal herhalen met de meid van de hoefsmid, Roodneüs.
Om zich nuttig te
maken biedt Jacodood zich aan om in het dorp boodschappen te halen en valt,
daar aangekomen, van de ene verbazing in de andere verbijstering. Op het
dorpsplein staat hij oog in oog met een bejaardenveiling waarbij de inwoners
kunnen bieden op versleten oudjes van dagen om ze nadien naar hartenlust te
pesten of aan hun kinderen als speeltje aan te bieden. In de
timmermanswerkplaats waar hij bedden moet bestellen voor de drieling ziet hij
hoe de leerjongens als slaven worden behandeld en systematisch een triest en
kort leven zijn beschoren.
Maar het meest schokkende is nog wel de rivier die doorheen
het dorp loopt en waarvan het water bloedrood gekleurd is, omdat alles wat
sterft of gedood wordt, mens en dier, er zomaar ingekieperd wordt. De resten
worden door De Glorië, zoals de plaatselijke schipper en zijn boot heten,
opgevist. Met zijn tanden welteverstaan, want dat is de prijs die hij moet
betalen om de schaamte van de dorpelingen over hun gedrag op zich te kunnen
nemen. In ruil wordt hij als enige met goud beladen.
Ondanks de afschuw die Jacodood
voelt, beseft hij dat hij zich hoe langer hoe minder kan losmaken van dit
leven, in de eerste plaats omdat hij, om de leegte die hij in zichzelf voelt op
te vullen, nood heeft aan het analyseren van anderen. De lijkenberger De Glorië
zal trouwens zijn ultieme cliënt worden. Ten tweede omdat hij, in zijn pogingen
ook dieren tot een analyse te overtuigen, de indruk heeft de substantie van een
oude kater te hebben overgenomen. Dat was immers de enige bij wie zijn kunde
enig succes leek te boeken. Jacodood betrapt zichzelf er nadien op dat hij soms
miauwt.
Intussen
groeien de kinderen die, eens ze kunnen lopen, hoefijzers krijgen aangemeten,
op in hun eigen betoverde wereld waar zij hopen, dank zij een blauwe slak, te
kunnen vliegen.
Een bizar en gruwelijk sprookje, een
surrealistische droom, teken van een teugelloze verbeelding, maar ook een roman
met ettelijke kritische verwijzingen naar de harteloze samenleving, de
leugenachtige religie, de menselijke lafheid en immoraliteit, de intellectuele
luiheid, de schuldige meegaandheid en aanvaarding van het leven zoals ons dat
wordt opgedrongen.
Dit is de Boris Vian van Le déserteur,
een van de 400 chansons die hij heeft geschreven, en waarin hij op weergaloze
wijze zijn afschuw uitspreekt voor de oorlog en de wijze waarop die tot stand
komt en door ons allen kritiekloos wordt ondergaan. Zonder de afschuw zelfs die
we zouden moeten ervaren.
Boris Vian, wel eens ‘l' homme orchestre’ genoemd, was een
man van meerdere en diverse talenten: ingenieur en uitvinder, zanger,
tekstschrijver en componist, jazzcriticus en trompettist bij de Hot Club de
France (hij introduceerde Duke Ellington en Miles Davis in Parijs), essayist,
dichter, schrijver van ettelijke verhalen en dertien romans, maar ook van
hard-boiled detectives onder de schuilnaam Vernon Sullivan (J'irai cracher sur vos tombes, 1946),
vertaler uit het Amerikaans (Raymond Chandler, Nelson Algren), programmamaker
voor de radio, kroniekschrijver voor Combat en het tijdschrift Temps Modernes, scenarioschrijver,
acteur (Les Liaisons dangereuses),
schilder en tekenaar, toneel- en opera-auteur (met L'Equarissage pour tous uit 1947 was hij een voorloper van het
moderne theater van Ionesco en Beckett).
Een verbluffend oeuvre voor een
man die maar 39 jaar oud werd en dat pas in de jaren '80 en '90 werd herontdekt
en heruitgegeven. De ultieme bekroning kwam er met de opname in klassieke reeks
‘La Pléiade’. Terecht want al te lang is het proza van deze auteur
ondergewaardeerd gebleven ondanks de verbluffende inventiviteit waarvan het
getuigt, de speelsheid en de humor, ondanks de frisse, virtuoze stijl en de
verrassende en kleurrijke beeldspraak, die perfect aansluiten bij de algemene
vernieuwing van de literatuur na de Tweede Wereldoorlog, zowel op inhoudelijk
vlak als qua vorm. Dat blijkt onder meer uit de magistrale natuurbeschrijvingen
die in deze tekst perfect aansluiten bij de toon en de betekenis ervan.
Boris Vian: De hartenvreter,
Vleugels, Bleiswijk 2018, 192 p. ISBN 9789078627470. Vertaling van L'Arrache-coeur door Sonja Pos
deze pagina printen of opslaan