Dat Esther Gerritsen de lezer in haar roman De trooster meevoert binnen de muren van
een kloostergemeenschap annex retraiteruimte mag geen toeval heten. Nog minder
toevallig is de keuze voor de paasweek waarbinnen het verhaal wordt
geconcentreerd. De trooster is een
eigentijdse versie van het lijdensverhaal en de ermee verbonden idee van
verrijzenis en opstanding.
Hoofdfiguur en vertellende ik in de roman is Jakob, die als
conciërge in het klooster leeft en geleerd heeft zich in alle omstandigheden
weg te cijferen, iets wat onder meer te maken heeft met zijn misvormd gelaat.
De ‘goede kant’ ervan en de slechte: een originele metafoor die Gerritsen heeft
bedacht om het grondmotief van haar roman te duiden, de vraag naar goed en
kwaad, naar zonde en vergeving, naar vriendschap en afwijzing, naar inzicht en
de drang weg te kijken van de waarheid.
Jakob – zo verneemt de lezer
gaande de roman – was ooit getrouwd, maar werd nadien door zijn vrouw in de
steek gelaten. Binnen de kloostergemeenschap, waar hij volgens het ritme van de
monniken een leven leidt dat nauwelijks nog verrassingen te bieden heeft, heeft
hij een vorm van innerlijke vrede weten te vinden door in de eerste plaats te
focussen op het lijden van Christus. En hier geldt ook weer als metafoor zijn
drang het hout van deurstijlen en panelen wit te schuren, een met nederigheid
en eenvoud beladen werk dat zijn plaats in de kloostergemeenschap en in het
leven markeert.
Als Henry Loman, een gewezen staatssecretaris voor financiën die dringend
aan herbronning toe is, in het bezinningscentrum aankomt, dient zich voor Jakob
een ommekeer aan. Tussen de mannen groeit een diepere vriendschap die in de
eerste plaats Jakob zal weten te beroeren. In afgemeten bewoordingen, die de
roman vrijwaren van een al te nadrukkelijke gerichtheid op de idee die erin aan
bod komt, roept Gerritsen de aftastende bewegingen af die Jakob en Henry naar
elkaar toe leiden.
Voor Henry draait alles rond de schuld die hij zich, zeker waar het gaat
om zijn manier van omgaan met vrouwen – hij is en blijft het mannetjesdier --,
met zich meedraagt. Waar hij naar een bevrijdend inzicht toe evolueert en hij
zich aan het slot van zijn afzonderingsperiode in het klooster verzoent met
zijn vrouw en dochtertje, blijft Jakob in verwarring achter. In en door de
gesprekken met Henry en de manier waarop hij diens vriendschap heeft ervaren,
opent zich een andere wereld: ‘Hier buiten is Gods huis, niet achter de muur.’
En onmiddellijk hierop volgend: ‘Hoe overweldigend kan het zijn, dat lucht,
licht, gras, boom en mens, tegelijkertijd bestaan, allemaal in mij.’
Gerritsen maakt van De trooster een verhaal dat het niet
zozeer van het feitenrelaas moet hebben, maar nadrukkelijk gefundeerd is en
blijft op de onderliggende metaforiek:
‘In onze diepste wanhoop, in
onze grootste schuld en schaamte, bestaat de wereld uit symbolen. In die taal
moeten we reageren.’
En als even betekenisvol klinken de woorden van broeder Johan aan het
slot van de roman, als Henry op het punt staat het klooster definitief te
verlaten: ‘Het is niet voorbij.’ Een echo in tegenlicht van de woorden van de
gekruisigde Christus, ‘Alle is volbracht’. Jakob heeft als trooster-in-nood
zijn rol gespeeld, maar weet even goed dat niet alles is voltooid:
‘Toen ze wegreden,
wilde ik achter ze aan rennen en schreeuwen dat het ze nooit zou lukken om hier
zomaar vandaan te rijden. Achter ze aan rennen en schreeuwen dat ze mij waren
vergeten’.
Esther Gerritsen: De trooster, De Geus, Amsterdam 2018, 211 p. ISBN 9789044540147. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan