‘Ik wil
slecht schrijven en onbenullig zijn’
Wouter Godijn is een vrij
productief schrijver die ook als dichter geregeld van zich laat horen.
Bovendien is hij iemand die zijn eigen gevoelswereld en de wijde wereld van
gemeenplaatsen, oordelen en vooroordelen volop exploiteert. Hij doet dat in
weinig conventionele gedichten die rijmloos, grillig en verhalend van inslag
zijn, al worden de soms hallucinante verhalen weleens afgebroken of
onderuitgehaald door verrassende vragen, vrijmoedige veronderstellingen of
halfslachtige bedenkingen. Soms duiken scènes uit zijn proza ook in zijn poëzie
op of verwijst hij met gespeelde ernst uitvoerig naar een eerdere bundel. Dat
is ook het geval in niets=iets, dat
onder meer als een verlengstuk van of een vervolg op De professor en de hyena (2015) kan
worden beschouwd.
Bij lezing van Godijns gedichten lijkt het vaak alsof je pardoes midden
in een akelige conversatie of een grimmig gesprek terechtkomt. Je tuimelt
‘midden in allerlei actie’, zoals het in het openingsvers luidt. Die insteek
verklaart wellicht ook de praattoon waarvan de dichter zich aanhoudend bedient
en waarom je als lezer het gevoel krijgt bij het gedicht persoonlijk betrokken
te zijn. ‘Mijn reis door het rijk van de duisternis’ is daar een prachtig
voorbeeld van. Het begint met de bevestiging van een onuitgesproken gedachte of
vraag: ‘Natuurlijk ben ik er geweest. Eerst zag ik het in de verte opdoemen,
donkere-wolken-boven-de-zee-achtig’. Maar al gauw dienen verwikkelingen zich
aan: ‘En het geluid – ja, mag ik vertellen hoe het klonk?’ Wat als het verslag
van een angstdroom leest, krijgt niettemin een open, zelfs optimistisch
klinkend einde:
‘Maar het vreemdste is dat ik op een dag – ja, het moet overdag zijn
geweest,
al dat licht valt anders niet te verklaren –
de overkant bereikte, de grens, hoe je het ook wilt noemen
het
rijk van de duisternis achter me liet,
nog steeds verlangde naar
een mooie vrouw, muziek, feest,
een lange, door groene bomen
omzoomde laan,
ik kan het niet begrijpen,
maar ik kan
ook niet ontkennen dat het zo was.’
Het spreektalige register van de
verteller is bovendien mooi in overeenstemming met het licht theatrale – of
antitheatrale – gehalte van menig gedicht. In het openingsgedicht wil de
ik-figuur afrekenen met het ‘godje van de liefde’ – Cupido of Eros wellicht –
maar van een echte confrontatie is geen sprake: ‘er is iets wat me tegenhoudt’.
Het gaat ook in de andere gedichten vaak om in de kiem gesmoorde bewogenheid,
om drama in zakformaat. In ‘De laatste weg’ begeeft de ik-figuur zich op weg
naar huis in het besef te zijn ‘doorgedrongen in iets wat nooit had bestaan /
en nooit zou bestaan’. Dat onbestaande iets – ‘de glans van het absolute’ – is
het eindpunt van een tocht doorheen ‘het laatste […] maar toch wel dichte bos’,
voorzien van ‘kwinkelierende vogels’ en ‘een goede fee’, een sprookjeslandschap
zeg maar. In zo’n landschap zijn tragische voorvallen onwaarschijnlijk. Zo
wordt ook de mep die een gewichtig doende vlieg fataal wordt in ‘Vlieg in
maart’ als volgt in scène gezet:
‘Vliegen, zo wordt
mij zoemend ingefluisterd,
dromen vaak zo. Is er dan ook één die
mij – geen antwoord,
fluisteraar weg. Zonnebadend op het
laaiendwitte raamkozijn
wrijvend in al je handen, onderging je je
metamorfose
nogal laconiek’.
Laconiek zou je ten slotte niet
alleen het lot van de vlieg kunnen noemen, maar ook het mensbeeld in Godijns
gedichten. Er spreekt gelatenheid uit en het besef dat idealen gesmoord worden
in onbegrip, dat ‘iets’ altijd weer verglijdt tot ‘niets’, zoals uit het
programmatische titelgedicht ‘Niets is iets’ bij uitstek blijkt. Dat begint
weinig opwekkend:
‘de oude, zojuist afgetreden
minister is daar
hij lijkt plotseling op het jongetje dat hij
vijfenzestig jaar geleden was
bedroefd omdat de juf niet wilde
geloven dat hij niets had gedaan’
En besluit als volgt:
‘dan gebeurt
Iets
het niets
haalt als het ware even zijn schouders op
en alles ontsnapt’
Ook Godijn of zijn woordvoeder haalt in deze bundel
ononderbroken vol zelfironie de schouders op.
Die relativerende instelling
komt het scherpst tot uiting in de lange reeks ‘Gedichten over de ervaringen
van een seriemoordenaar voor en na zijn executie’. Heerlijke gedichten waarin
het traditionele beeld van de seriemoordenaar als ‘likkebaardend monster’ wordt
omgezet in dat van een naar liefde smachtende eenzaat. Hij verlangt naar
tederheid, maar krijgt steeds weer lik op stuk. Het verhaal dat de lezer
geserveerd krijgt in 16 stukjes is minder spectaculair dan een misdaadverhaal
van Jo Nesbø of Henning Mankell. Maar van de sprankelende ironie die erin
opspat, is en blijft het genieten.
‘Voor woorden die het absolute / oproepen/ moet je
oppassen’, weet de verslaggever van dienst, een besef dat naadloos aansluit bij
een grondgedachte van de bundel. Toch wordt in het afsluitende gedicht van deze
reeks het barokke beeld neergezet van een ‘goedlachse, óvervolslanke vrouw’,
die zich overgeeft aan ‘de vervoering, de extase / die zich van haar meester
maakt / tijdens taarten bakken, als ze alleen maar denkt // aan taarten
bakken’. Het beeld van een romige vrouw dus die met gretige handen wellustig
het deeg bewerkt, zoals ze wellicht vol overgave de liefde bedrijft.
Ongetwijfeld niet met ‘haar op een schrikachtige uil lijkende man’, maar
misschien wel met iemand die de onbedwingbare drang in zich voelt om minnaar én
seriemoordenaar te zijn.
Niets=iets is een vakkundig gecomponeerde bundel over de
(n)ietswaardigheid van het bestaan. De reflectieve inslag ervan levert geen
perfecte, keurig afgewerkte poëzie op, zoals alleen al blijkt uit de met
bibberige hand geschreven woorden of zinnen en de doorgehaalde, maar leesbaar
gebleven snippers tekst (zoals in het gedicht ‘Een gedicht schrijven is niet
moeilijk’). De dichter ‘wil slecht schrijven en onbenullig zijn’, bekent hij
onomwonden in ‘Over hemelse schoonheid’. Dat is een door dichters zelden
uitgesproken voornemen. Maar het neemt niet weg dat deze dichter af en toe, als
het ware terloops poëticale of metapoëticale bedenkingen/bespiegelingen
prijsgeeft. Het hiervoor geciteerde gedicht eindigt met het volgende statement:
‘De enige
waardevolle muziek en de enige waardevolle poëzie, besef ik, klink zo:
kwaak-kwaak-kwaak.
Nu is iedereen gelukkig’.
Het zou tegen de
geest van Godijns poëzie ingaan daar zwaarwichtige beschouwingen aan te wijden
of er een verwijzing naar Jeroen Brouwers’ Bezonken
rood in te zien, maar dat hij over de toegankelijkheid van poëzie een
uitgesproken mening heeft, blijkt uit het parodiërende gedicht ‘Wat poëzie
moet’. Ik citeer het graag volledig, als expliciet eerbetoon aan een
merkwaardig dichter die alle poëticale regels aan zijn laars lapt, of toch
bijna.
WAT
POEZIE MOET
(voor Ilja Leonard Pfeijffer)
‘Powesie mot begrijpuhlluk sijn
Dus nie: breekblauw het binnenvlees van je madrigaal
ik
kathedraal je tot diep in je azuren dubbelganger
de klingklang van
je kattenurinekleurige verlangen
dooft sissend op mijn hand
maar helahola lang levuh de boturrrvloot
was ik maar een van
de letters van het Wilhelluhmus
as se ut so móói singuh
dat je ur nattuh oguh van krijg
Theo Laseroms in sijn
glorietijd of un goed bruin gebraduh sosijs
neergevlijd as un
lekkur wijf tussen vier bloemige piepers en een gebergte van bloemkool
vadsig oprijzend uit een moeras van jus en witte saus – dat
begrijpiewel’
De bundel
besluit met een ontwapenend eerlijk humoristisch gedicht over de
kleinmenselijke hang naar eeuwige jeugd. Godijn laat zich niet verleiden tot
enig gemoraliseer, maar constateert gewoon dat al wie ooit naam of toenaam had
– Carmiggelt, Cruijff, Sartre, Kellendonk, Nabokov, zijn vader enzovoort – in
‘de beker van de eeuwige jeugd’ is verdronken. Voor de ik-figuur is er evenwel
een alternatief denkbaar:
‘Ik stel me voor dat ik heel klein ben
zo
klein dat ik erin kan vallen
hoe het vallen dagenlang zal duren –
misschien nooit op zal houden
Dan zet ik de beker aan mijn mond
en’
Met dat nevenschikkend
voegwoord eindigt de bundel heel abrupt. Er volgt niets meer op, maar ook dat
is wel degelijk iets.
Wouter Godijn: niets=iets, Atlas Contact, Amsterdam 2018, 76
p. ISBN 9789025451967. Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan