In het oeuvre van Hugo
Claus (1929-2008) is de episch-lyrische bundel Het teken van de hamster, die voor het eerst verscheen in het
tijdschrift Randstad (1963), onmiskenbaar
een mijlpaal.
Het gedicht, dat uit 956 verzen van onregelmatige lengte bestaat,
is opgevat als het reisverslag van een ik-figuur die in twee dagen van Gent
naar Brugge spoort en terug. In de onlangs verschenen editie bezorgt Paul Claes
voor het eerst de oorspronkelijke tekst op basis van het pas in 2016 opgedoken
typoscript. Als grondtekst gebruikt hij de versie uit de verzamelbundel Gedichten 1948-2004 (2004), aangevuld
met ‘door de dichter geschrapte woorden of verzen [die] tussen vierkante
haakjes [worden] geplaatst’ en met verwijzingen naar het ‘werkplan’. De tekst
van Claus wordt voorafgegaan door een stevige inleiding en gevolgd door een uitvoerig
en verhelderend commentaar. Claes gaat uit van de aanname dat zonder grondige kennis
van de context een goed begrip van aparte verzen en verzengroepen onmogelijk is.
‘Alleen wie woord voor woord leest kan dieper tot de betekenis doordringen’. Met
die stellige gedachte besluit Paul Claes zijn inleiding.
De auteur gaat voorts nader in
op de ontstaansgeschiedenis en receptie van het gedicht dat zowel een
‘lentegedicht’, een ‘queeste’, een ‘reisgedicht’ als een ‘caleidoscopisch
gedicht’ wordt genoemd. Het reisverhaal is niet alleen een lyrisch verslag van
een reële reis, maar ook een psychologische zoektocht naar de herkomst van de
ik-figuur én een symbolische tocht – of hellevaart – naar de krochten van het
onderbewuste. Daarbij bedient Claus zich ruimhartig van de mythe waarin de
Griekse veldheer Agamemnon de spilfiguur vormt. Dat is overigens lang niet de
enige verwijzing naar het literaire/klassieke erfgoed van het Westen. Claes
wijst op het wezenlijke belang van talloze allusies en dat is meteen de belangrijkste
reden waarom Claus’ gedicht een cento is, een intertekstuele lappendeken van
formaat. Dat Het teken van de hamster
een canto of cento is van poundiaanse snit noteerde Claes trouwens al in zijn
studie Echo’s echo (1988), die niet
toevallig ‘de kunst van de allusie’ als
ondertitel draagt.
De code van de intertekstualiteit maakt deel uit van de driedubbele
sleutel waarmee Claes – en de welwillende lezer met hem – de hermetische tekst
van Claus ontsluit. Hij voegt er die van de poëtica (stijlfiguren, motieven,
klankfiguren en metaforen) en die van ’s dichters biografische achtergrond (de
rol van zijn vader en moeder, van reisgenoot Simon Vinkenoog en van de latere
VRT-omroepster Mick Clinckspoor) aan toe. ‘Lezen is altijd ontsluiten’, zo
luidt het credo van de auteur in De
sleutel (2014) en dat adagium blijft hij ook hier onvoorwaardelijk trouw. Niet
alleen plaatst hij vers na vers in de betreffende literair-historische,
culturele en historische context, hij identificeert onvermoeibaar elk citaat,
elke literaire travestie, elke associatie, elke persiflerende passage, elke enigmatische
eigennaam, elke variërende herhaling.
Vaak wijst de onderzoeker op
parallelle formuleringen bij bekende en minder bekende auteurs en ook die annotaties
leveren uiteraard een even verbluffend als verruimend perspectief op. Zo
verbindt hij de zin ‘Omdat ik geschreven word’ (v. 3) uit de aanhef niet alleen
met de muzen als antieke inspiratiebron, maar ook met gelijk sporende gedachten
bij Arthur Rimbaud, R.M. Rilke en A. Rolland de Renéville. Vaak wijst hij op
overeenkomsten met verzen van Homeros, Aischylos, Vergilius, Thomas van Aquino,
Dante, Shakespeare, T.S. Eliot, Ezra Pound, Guido Gezelle, Paul van Ostaijen, Karel
van de Woestijne of met zinsneden uit het Nieuwe Testament. Altijd weer weet of
tracht hij het model waarop Claus varieert met uiterste precisie te duiden, vooral
als het om uitvoerige ontleningen gaat, zoals die aan het werk van Zuster
Bertken, Carel van Mander, Friedrich Hölderlin, Willem Elsschot of Charles
d’Orléans.
Soms
zijn de onthullingen van meer prozaïsche aard, maar ook die werpen een helder licht
op Claus’ ‘geheimtaal’. Simons onfortuinlijke hamster Conny, die door diens
moeder in het Minnewater wordt gegooid, of de hamster als symbool voor een dichter
die gulzig herinneringen aan andere dichters recycleert, verleidt Claus onder
meer tot de volgende ‘historische uitweiding’:
‘Zij kunnen zwemmen.
Toevallig gevonden door een verblufte
Duitse graver naar
gesteenten met betekenis
in een holte van de Syrische woestijn in
1922
– één mannetje, drie wijfjes in een winterslaap
overbevolken
zij sindsdien de aarde
die niet voldoende kan zijn’ (v.683-689).
Over welke
Duitse archeoloog kan het in godsnaam gaan en welke relevantie hebben deze
verzen voor de teneur van het gedicht? Welnu, hierover weet Claes te melden dat
de details niet helemaal stroken met de realiteit en dat de ‘Syrische hamster
in 1893 wetenschappelijk [werd] beschreven door […] George Waterhouse’. Maar
ook dat ‘in 1930 (sic) de Joodse veldbioloog Israel Aharoni’ in de Syrische
woestijn bij Aleppo een hamsterburcht met een wijfje en elf jongen [ontdekte]’.
Zou het feit dat hamsters ‘kunnen zwemmen’ bijvoorbeeld een allusie op de naam
Waterhouse kunnen zijn? Ook dat lijkt me niet ondenkbaar.
Op dezelfde wijze wordt de eerder
in het gedicht vermelde ‘versleten acteur’ die Europa vormgaf (v. 169) ontmaskerd
als Napoleon Bonaparte. Daarvoor doet hij een beroep op passages uit het werk
van Chateaubriand en Alfred de Vigny. Even indrukwekkend lijkt me het
commentaar bij Claus’ vermelding van een in de Gobiwoestijn ontdekte protoceratops
(v. 710), waarvan pas tientallen jaren later is gebleken dat het om een
oviraptor zou gaan. Het mag verbazing wekken dat Claes ook die realia heeft
nageplozen, maar poëticaal relevant zijn ze wel degelijk. Ze maken duidelijk in
welke mate Claus een soort alles opslorpende spons was, een nauwkeurig
afgestelde seismograaf die – net als L.P. Boon vóór hem en Tom Lanoye na hem –
de trillingen van de werkelijkheid capteerde en literair te gelde maakte.
Wie het geduld
opbrengt om tijdens of na de lectuur van Claus’ gedicht Claes’ notities te
lezen komt, behalve allerlei intrigerende details, veel te weten over de
structurele opbouw van het gedicht. In het spoor van de geleerden van
Alexandrië, die de Ilias van Homeros
in vierentwintig zangen opdeelden, heeft Claes Het teken van de hamster in tien delen opgesplitst. Daardoor komen de
narratieve onderbouw en de poëtische vormgeving nadrukkelijker tot hun recht. Daardoor
wordt ook het belang aangetoond van de ‘zestien autonome zoals-vergelijkingen’ die
deel uitmaken van het poëtische arsenaal, van de leidmotieven die het verhaal
dooraderen (de zon, de dood, het oog, terug, de pad, de ochtend, de boeven, etc.)
en van het grondmotief van de bundel, met name dat ‘een fundamenteel wantrouwen
in de ander echte communicatie [verhindert]’.
Tegelijk laat de auteur niet na
om dit iconische gedicht, waaraan Claes de titel van zijn proefschrift, De mot zit in de mythe (1984) ontleende,
in te bedden in Claus’ imposante oeuvre. Zo legt hij een verband tussen ‘een
worst voor de dorst’ en een semantisch verwante zin uit Het verlangen, doen de uiers etende vossen hem denken aan ‘Spreken
10’ uit Een geverfde ruiter, roept de
verwijzing naar ‘een valk / of een sperwer’ de gedachte op aan ‘Het klemwoord:
huis 4’ uit De Oostakkerse gedichten,
herinnert het vers ‘de zee snurkt’ hem aan een gelijkluidende clause uit De dans van de reiger, wijst hij op
gemeenschappelijke elementen tussen het gedicht en de romans De verwondering, De hondsdagen en Het verdriet
van België en acht hij de afscheidswens ‘Vale […] Et me ama’ ontleend aan
een brief van Ezra Pound, zoals uit een noot in Tancredo Infasonic zou blijken.
Claes besluit zijn indringende studie
met een pregnante ‘conclusie’, een synthese die niet meer dan driekwart
bladzijde lang is. Daarin brengt hij de meeste draden samen die in het
analytische commentaar zijn gesponnen. Hij wijst erop dat Claus’ gedicht ‘in de
eerste plaats een bezinning [is] over het menselijk bestaan’. Daarin ligt de
nadruk op weinig opwekkende gebeurtenissen als zelfmoord, verkrachting, moord,
oorlog (de Spaanse Burgeroorlog, de oorlog in Angola), kanker (Gary Cooper en
Conny), de dreiging van een kernramp. Ondanks die neerhalende context evoceert de
dichter zijn geloof in de erotische liefde en eindigt het gedicht hoopvol met
een verwijzing naar zijn aanstaande vaderschap (‘ja, ik zal een zoon verwekken’,
v. 932) en de oproep van hem te houden in het slotvers. Claes’ conclusie vormt
het slotstuk van een close reading die even precieus als precies is en met
zoveel mogelijk zin voor feitelijkheid is neergeschreven. Claes munt uit in
helderheid (claritas) en is niet te beroerd om foutieve lezingen of verhaspelde
citaten van Claus zakelijk te melden. Niet als een schoolfrik, maar als een
betrokken filoloog die zijn geliefde studieobject met heel veel respect
benadert.
Dat neemt
niet weg dat er geen kleine onnauwkeurigheden in Claes’ tekst zouden zijn geslopen.
Zo moet ‘De link met v. 268’ gelezen worden als ‘De link met v. 286’ en kloppen
een paar gegevens over Van den vos
Reynaerde, waarnaar Claus in v. 620-622 verwijst, evenmin. Zover ons nu
bekend is het dierenepos niet geschreven door een monnik ‘ca. 1200’, zoals
Claes aangeeft, maar wellicht door een lekenbroeder (een convers) omstreeks
1250 of iets later. Bij de verzen ‘Mijn Tweede Komst!’ (v. 413) en ‘de Tweede
Komst komt nader’(v. 479) verwijst Claes terecht naar Paulus’ Brief aan de
Hebreeën. Ik stel me de vraag of Claus ook niet zou zinspelen op ‘The Second
Coming’, het beroemde rijmloze gedicht van W.B. Yeats uit 1919, waarin de
veelgeciteerde verzen staan: ‘Things fall apart; the centre cannot hold; / Mere
anarchy is loosed upon the world’. Ze verwoorden in elk geval bijna feilloos
het gevoel van dreiging en culturele neergang waarvan de dichter de symptomen registreert
in Het teken van de hamster. Paul
Claes heeft er een even meesterlijke reeks aantekeningen tegenover gesteld. Wat
Claus achterin het gedicht optekent, geldt evenzeer voor Claes:
‘Droom ik, dan is het
in vele talen
en ik talm in alle’
(v. 946-947).
Nou ja, talmen
doet Claes allerminst, maar dromen in vele talen des te meer.
Paul Claes: Het teken van de
hamster. Een close reading van Hugo Claus, Vantilt, Nijmegen, 2018, 173 p. ISBN
97894600403765. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan