No Sex Please, We’re Dutch
Onder de toonbank is een collectie rijk geïllustreerde essays die
de geschiedenis van de pornografie en andere erotische publicaties in de
Nederlanden onderzoeken, van de middeleeuwen tot vandaag. De bijdragen in deze
bundel schetsen enerzijds een historisch kader van de verschillende eeuwen en
culturele tijdperken en spitsen zich anderzijds toe op specifieke thema’s zoals
de homoseksuele en lesbische erotiek, de strip en de graphic novel, het Oriëntalisme en de koloniale literatuur, of het
motief van de blanke slavin.
Hoewel het boek zowel Vlaanderen als Nederland bestrijkt,
ligt de nadruk in de praktijk vaak op Nederland en wordt de Vlaamse context veeleer
bekeken vanuit een Nederlands perspectief. Dat zou voor de hand kunnen liggen
als men bedenkt dat Nederland altijd al een reputatie heeft gehad voor
vrijheid, en met name voor seksuele vrijheid, terwijl Vlaanderen bekend staat
als conservatief en katholiek. Eén van de conclusies die zich na lectuur van
het boek opdringen, is evenwel dat het met die Hollandse vrijheid nog wel
meevalt, en dat wil in dit geval zeggen: tegenvalt.
Met uitzondering van enerzijds
de zeventiende eeuw, toen de Noordelijke Nederlanden een tijdlang een
toevluchtsoord waren voor dissidente denkers als Descartes en Spinoza, en ook
vanop eigen bodem een aantal radicale stemmen hun werk publiceerden (een
geschiedenis die Jonathan Israel meesterlijk heeft gereconstrueerd in zijn
studie van de Radical Enlightenment),
en anderzijds de periode van de seksuele revolutie tot eind jaren 1970, toen
half Europa naar Nederland op vakantie trok om de seksshops leeg te kopen
terwijl de Belgen bussen inlegden om massaal in Sluis en Hulst Wim Verstappens Blue Movie (1971) te gaan bekijken (een
geschiedenis die vermakelijk werd gereconstrueerd in Hans Schoots’ boek Van Fanfare tot Spetters), blijken de
Nederlanders niet minder bekrompen te zijn geweest dan hun naaste en minder
naaste buren.
Zonder vijgenblad voor de pen
De
samenstellers en uitgevers hebben bij het bedenken van Onder de toonbank een aantal zeer gelukkige keuzes gemaakt. Zo is
de toon van het boek niet al te zwaar. Academisch jargon wordt gemeden, er
wordt helder Nederlands geschreven, en er is vaak een licht ironische toets.
Dat laatste moet ook, want vandaag kan natuurlijk alles (zo geloven we zelf
graag) en kijkt niemand nog ergens van op (wat in de praktijk ook al eens durft
tegenvallen). Maar het moet gezegd: de auteurs nemen hun onderwerp serieus,
getuigen van een gezond relativeringsvermogen, en nemen hoegenaamd geen
vijgenblad voor de pen.
De auteurs zijn allen experts in hun onderwerp, maar ze
schrijven voor een breed publiek. Elk essay is bovendien voorzien van een
bibliografie, zodat de wetenschappelijke waarde van het boek gevrijwaard wordt
en de bronnen voor citaten en verwijzingen makkelijk kunnen worden achterhaald.
Ten slotte is er ook een rijke iconografie. Op vrijwel elke bladzijde staan
verbluffende illustraties, vaak in kleur, van zeldzame oude prenten of
uitgaven, vergeten gewaande pornoblaadjes, scabreuze spotprenten en
pornografische strips, of ander archiefmateriaal. Iconografisch is het boek een
ware schatkamer. En ook hier wordt geen vijgenblad gehanteerd: alles (met
uitzondering van het pedofiele genre, dat door de wetgever streng is verboden)
mag aan bod komen, zelfs een enkele afbeelding van homofiele poepseks.
Dat is echt een enorme verademing, want te veel boeken over
seksualiteit en erotiek gaan gebogen onder een vorm van geborneerde preutsheid,
waardoor ze kunnen aanvoelen als een klef en gefrustreerd plaatjesboek met wat
tekst als pseudowetenschappelijk vijgenblad. Onder de toonbank is daarentegen een lust voor het oog en biedt
ongegeneerd een prachtig spectrum van afbeeldingen die anders zeer moeilijk te
vinden zijn. De harde kaft, met een uitgesneden X in het midden van de
voorkaft, is bovendien zeer elegant vormgegeven, waardoor dit boek ook een echt
hebbeding is.
Verschillende
aspecten van het boek verrassen, zelfs voor de lezer die meent enigszins op de
hoogte te zijn van het erotisch boekbedrijf. Zo moet men zich verbazen over de
enorme hoeveelheid erotische (doorgaans ‘realistisch’ genoemde) en
pornografische pulpromans die in een keur aan romanreeksen door verschillende
uitgeverijen werden verspreid, waarbij de aangeboden titels niet alleen
vertaald werk betroffen, maar ook een verbazingwekkend hoog aantal schrijfsels
van eigen bodem.
Opmerkelijk: in de jaren vijftig
en zestig treedt de Nederlandse overheid zo hard op tegen vunzige boekjes dat
de beschikbare titels bijna allemaal van Vlaamse uitgevers komen. In Vlaanderen
ontwikkelt zich in die tijd ook een eigen pornoliteratuur. Bovendien bloeit in
deze tak van de Vlaamse uitgeverij ook het genre van de swastikaporno: seks en
geweld in de Nazi-kampen (een genre dat in de jaren zeventig ook in de
seksbioscoop een tijdlang bezoekers trok). Zo mogelijk nog talrijker zijn de
sekstijdschriften, met tientallen titels en reeksen voor alle denkbare
voorkeuren en niche-praktijken. Het bewijst nog maar eens dat sex sells en dat iedereen erin
geïnteresseerd is, zelfs (en vooral) die mensen die er publiekelijk hun neus
voor ophalen.
Meer
dan eens blijkt de veroordeling van een obsceen boek door kerk en justitie te
resulteren in een plotse monsterverkoop. Dat maakt niet alleen duidelijk dat er
altijd al een breed maar vaak onuitgesproken maatschappelijk draagvlak is
geweest voor pornografie van alle slag (waarbij de term moral majority voor een keer terecht kan worden aangehaald: bijna
iedereen is voorstander, maar durft het niet zeggen), het roept ook de vraag op
in wiens naam kerk en staat pornografie in de ban slaan en wat het
maatschappelijk draagvlak is voor de straffen die de makers en verspreiders van
vunzige boekjes, plaatjes, of films aan hun broek krijgen (de term dominant minority biedt zich spontaan
aan: een kleine maar luid schreeuwende groep die zich strategisch het standpunt
van de moraal en het fatsoen hebben toegeëigend).
Een rijk panorama
Ondanks de overweldigende weelde aan
afbeeldingen, vaak paginagroot, kan de lezer zich toch vertillen aan de grote
hoeveelheid tekst. Dit is niet zomaar een prikkelend koffietafelboek zoals we
dat uit de stal van Taschen kennen: de teksten zijn gedegen en goed
gedocumenteerd, en hebben soms zelfs de neiging exhaustief te willen zijn. Dat
leidt enerzijds naar een trend tot opsomming van titels in bepaalde bijdragen,
anderzijds betekent het ook dat er enige overlapping is tussen de hoofstukken.
Het voordeel is dan weer dat de lezer doorheen de bundel een zeer coherent en
veelzijdig beeld krijgt van de geschiedenis van de erotische publicatie in de
Nederlanden, waarbij alle denkbare aspecten aan bod komen. Van Jan Cremers
schandaalsucces over de voorlichtingsrol van de NVSH tot de strijd tegen de
prostitutie of de geschiedenis van de homo-emancipatie: het vindt allemaal zijn
plaats in dit rijkelijk gevulde panorama. Enkel de vrij korte laatste bijdrage,
over het genre van de blanke-slavinnenroman, stelt wat teleur omdat het een
conclusie mist en dus wat met een sisser afloopt.
Verder zal de lezer in deze
bladzijden ook talloze minder of meer vergeten talenten herontdekken. Niet het
minst moet hier het werk van tekenaar Theo van den Boogaard worden vermeld,
wiens prachtige grafische werk meermaals wordt gereproduceerd. Daarnaast zal men
geneigd zijn om een aantal romannetjes van beruchte Nederlandse en Vlaamse
veelschrijvers van pulp-erotiek te gaan opzoeken, al was het maar om de wufte
lucht van vintage- of retro-charme die dit soort lectuur inmiddels aankleeft
met eigen ogen te proeven.
De bijdrage van Th. Van Os valt bijzonder op, niet zozeer
omdat de auteur de homo-erotiek behandelt, maar vooral omdat er een polemische
ondertoon in zijn tekst zit. De auteur neemt namelijk nadrukkelijk stelling
tegen de gedachte dat homoseksualiteit niet bestond voor het woord in de late
negentiende eeuw werd uitgevonden. Deze stelling is overgenomen uit het sociaal
constructionisme binnen genderstudies en impliceert dat mensen die in vroegere
eeuwen seks hadden met personen van hetzelfde geslacht onmogelijk over zichzelf
konden hebben gedacht als personen die wij vandaag ‘homoseksueel’ zouden noemen
omdat het woord ‘homoseksualiteit’ nog niet was uitgevonden. (Eigenlijk bedoelt
men dan dat het concept nog niet was
gearticuleerd en dat is een belangrijke nuance.) Dat betekent dat die mensen
eigenlijk alleen maar een gedrag stelden (sodomie) en dat daar verder geen
persoonlijkheidsstructuur aan te pas kwam, en dus eigenlijk ook geen echte
romantiek, verliefdheid, of besef van identiteit die zouden lijken op wat wij
vandaag kennen.
Van Os noemt dit terecht onzin, met name omdat niemand dezelfde bedenking
maakt rond heteroseksuelen, hoewel het begrip ‘heteroseksualiteit’ ook pas in
de late negentiende eeuw werd uitgevonden. Wie dit soort sociaal constructionisme
volgt, zou bijvoorbeeld moeten durven besluiten dat Romeo en Julia geen toneelstuk over de psychologische complexiteit
van jeugdige verliefdheid is, maar een stuk over voortplanting en, meer
specifiek, jongvolwassen paringsgedrag. Bovendien is er een enorme rijkdom aan
historische documentatie over de gelijkgeslachtelijke liefde die de sociaal-constructionistische
stelling weerlegt.
Zoals Van Os aangeeft, wordt dit materiaal echter vaak op een verwrongen
manier geïnterpreteerd. Zowel teksten als afbeeldingen worden aan geforceerde
interpretaties onderworpen om maar niet te hoeven erkennen dat die mensen die
driehonderd jaar geleden seks hadden met, of liefdesbrieven schreven aan iemand
van hetzelfde geslacht gewoon homo of lesbo waren. Hoewel de door Van Os
gewraakte interpretatie van het sociaal constructionisme lang niet door
iedereen binnen genderstudies of het feminisme even strikt wordt aangehangen,
is de idee van ‘homoseksualiteit bestond niet voor het woord werd uitgevonden’ in
onze maatschappij een sloganesk eigen leven gaan leiden en duikt ze overal op
als een soort vanzelfsprekende waarheid. Net daarom is het zo verfrissend, maar
eigenlijk ook zeer noodzakelijk, dat een gezaghebbende stem in dit boek zo
nadrukkelijk afstand neemt van de gedachte en deze manier van denken afwijst
als de onzin die het is.
Nieuwe preutsheid
De vrijmoedigheid waarmee Onder
de toonbank geïllustreerd werd, roept ten slotte ook de vraag op van de
nieuwe preutsheid die om zich heen grijpt. In zijn bijdrage over
sekstijdschriften stelt mede-samensteller Bert Sliggers de vraag of een
dergelijk boek in de toekomst überhaupt nog zal kunnen worden gepubliceerd nu
er meer en meer een neiging ontstaat om te censureren in naam van de zorg om de
gemakkelijk gechoqueerde of aan blote lichamen allergische medemens. Naast de
toenemende ‘pornoficatie’ van onze maatschappij en het bijhorende uithollen van
de privacy online, waar jongeren bijzonder alert voor zijn, speelt ook het
multiculturalisme hierin een rol. <br
/>
Men hanteert
pro-actief het vijgenblad (wat betekent: men doet aan zelfcensuur) omdat men
zich overal bekeken voelt, of om mensen met bepaalde religieuze of andere gevoeligheden
niet te bruuskeren. Getuige ook de toenemende mode, niet langer alleen bij
jongens en mannen met een islam-achtergrond, om na het sporten half gekleed te
douchen en krampachtig bij iedere handeling het geslachtsdeel te bedekken,
alsof hun pik zal afvallen als iemand anders hem ziet. Dat men met dergelijke
(zelf)censuur, die in toenemende mate ook wordt opgelegd (door middel van
allerhande speech codes en trigger warnings) vaak ook de vrijheden,
gevoeligheden en genoegens van andere mensen bruuskeert, en op die manier de
vrijheid en diversiteit ondermijnt, is iets waar niet iedereen van wakker lijkt
te liggen.
Ook
de wetgever springt tegenwoordig weer graag op de kar van de censuur. Dat reëel
kindermisbruik wordt aangepakt, is uiteraard vanzelfsprekend, maar dat ook
fictionele pedofilie (dat wil zeggen: de uitbeelding van seks met minderjarigen
in proza of in tekeningen of digitale beelden zonder dat er echte personen aan
te pas komen) in steeds meer landen buiten de wet wordt gesteld, roept vragen
op. Zullen we voortaan Lolita
verbranden? Moet Sade ook weer op de brandstapel? Zullen we de David van
Donatello omsmelten en putti van Valentijnskaartjes weren?
Nog in 2010 werd in Nederland
bestialiteit buiten de wet gesteld (een seksuele voorkeur waar voorheen ook een
kleine nichemarkt aan tijdschriften voor bestond). Seks met dieren luidt dan
pervers te zijn, en tevens een vorm van dierenmisbruik, en zowel de daad zelf
als de uitbeelding ervan zijn illegaal. Maar zullen we dan de Metamorfosen van Ovidius verketteren als
uitgroeisel van de collectief perverse geest der antieken? Ons continent een
nieuwe naam geven omdat het vernoemd is naar een vrouw die zich liet verleiden
door een stier? Alle schilderijen van Leda en de zwaan verbranden? <br
/>
Tegelijk worden
dieren in onze maatschappij met tienduizenden per dag industrieel geslacht
nadat ze even industrieel, en vaak in gruwelijke omstandigheden, zijn opgefokt.
Talloze mensen zijn in die martelbranche tewerkgesteld of verdienen er grof
geld aan, en vrijwel iedereen eet dat vlees. Je mag dieren ook afstropen en hun
huid op je rug (een lederen jas), om je hals (een bonten kraag) of aan je
voeten (lederen schoenen) dragen. Al die mensen gelden als gezonde,
fatsoenlijke en morele burgers. Maar wie seks heeft met zijn hond of geilt op
een paardenpik, is plots erg ziek. Afmaken mag, aftrekken niet. Men kan zich
ook hier de vraag stellen wie nu eigenlijk echt de zieke geest heeft.
Bert Sliggers en Jos
van Waterschoot (red.): Onder de
toonbank: Pornografie en erotica in de Nederlanden, Van Oorschot, Amsterdam
2018, 287 p. : ill. ISBN 9789028280359. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan