Vertaald proza

BOEKEN NR. 7, JULI 2018

Paolo Cognetti: De buitenjongen

door Inge Lanslots

Als kind hield Paolo Cognetti (geb. 1978) niet van de Italiaanse literatuur die hij op school kreeg opgelegd. De Amerikaanse literatuur die hij daarbuiten ontdekte, kon hij des te meer smaken, die opende immers een wereld voor hem. Aan die Amerikaanse auteurs wijdde Cognetti na zijn filmstudies ettelijke documentaires, maar het was zijn grote droom om auteur te worden. Met die ambitie had hij zich eigenlijk ook ingeschreven aan de filmacademie: in zijn geboortestad Milaan was geen schrijversschool voorhanden en die filmopleiding zou hem toch enigszins inwijden in de kunst van het verhalen vertellen.

In 2003 maakte hij dan ook zijn literaire debuut met het kortverhaal Fare ordine (‘Orde op zaken stellen’), dat meteen bekroond wordt, en in 2017 kaapte hij de prestigieuze Premio Strega weg met De acht bergen (2017), een coming-of-age-verhaal waarin vriendschap tussen leeftijdsgenoten en familiebanden centraal staan. In die succesroman is de setting minstens even belangrijk. Volgens Cognetti, die eigenlijk een stadsjongen is, geven bergen je waarden mee: je leert er eenvoud appreciëren en het echte geluk ervaren door minder te willen. Een voorbeeld waarnaar de auteur graag verwijst is Chris McCandles, de jonge compromisloze avonturier die zich terugtrok in de wildernis van Alaska en wiens (korte) leven verfilmd werd door Sean Penn in Into the Wild (2007).

Dat beseft ook de protagonist van Cognetti’s De buitenjongen, een filosofische roman die vijf jaar geleden werd uitgebracht. De buitenjongen is een dertiger, die tot grootsteedse jongen verworden is. Hij trekt zich terug in de bergen, in een almhut, zonder evenwel McCandles vorm van onthechting na te streven. Hij herontdekt er de natuur, leert er zijn bewoners kennen, zoals Gabriele en Remigio, zijn toekomstige leermeesters, maar ook de dieren én zichzelf. Hij leert er luisteren naar de hem omringende ruimte en probeert zich te spiegelen aan Erri De Luca en Mauro Corona, niet zozeer aan de auteurs, als wel aan de fervente bergbeklimmers die ze zijn. Cognetti verwijst ook gretig naar erg uiteenlopende auteurs en dichters, zoals Thoreau, Primo Levi en de chansonnier-dichter Fabrizio De André. Hiermee dwingt hij de lezer zich verder in te leven in de gedachtewereld van het hoofdpersonage.
 
Net zoals in De acht bergen doet De buitenjongen de lezer besluiten dat de ruimte een fundamentele bouwsteen van het menselijk bestaan. Cognetti verwijst hiervoor uitvoerig naar Mario Rigoni Sterns kortverhaal, Le mie quattro case (‘Mijn vier huizen’): de auteur laat ‘de stadia van zijn leven de revue passeren aan de hand van de huizen waarin hij heeft gewoond. Het zijn niet allemaal echte huizen: je kunt een huis ook in je verbeelding bewonen, of het lenen uit andermans herinnering’. Ruimte is zowel fysiek als spiritueel en de aspirant buitenjongen moet het evenwicht tussen zijn huizen opnieuw vinden. Hoe hij dat doet legt hij aan de lezer voor in de vorm van dagboekaantekeningen. De buitenjongen wordt dan verder ingedeeld in seizoenen, start met de winter, waarin alles ingedommeld lijkt, en eindigt met de herfst, het schrijfseizoen. Daartussen zondert die buitenjongen zich af, neemt hij afstand, maar maakt hij ook nieuwe vrienden en gaat hij op avontuur.
 
Paolo Cognetti: De buitenjongen, De Bezige Bij, Amsterdam 2018, 160 p. ISBN 9789403122304 Vertaald uit het Italiaans door Yond Boeke en Patty Krone. Distributie Standaard Uitgeverij 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri