Mijnheer Achteraf, die alle rechten heeft
In de
korte tekst Joseph Roulin, in 1990 bij De Arbeiderspers verschenen,
schreef de Franse auteur Pierre Michon over het leven van een postbode die eind
negentiende eeuw door Van Gogh werd vereeuwigd in een schilderij. Van Gogh,
schrijft Michon, ‘was een groot schilder; iemand dus wiens schilderijen door
iedereen gezien moeten worden omdat ze op bizarre wijze, hoe ondoorzichtig ze
ook lijken, de dingen duidelijker maken en makkelijker te begrijpen.’ De nieuwe
roman van Michon, in 2009 verschenen als Les Onze en nu door Rokus
Hofstede vertaald als De Elf, gaat ook over een schilderij — en het is
het werk van een groot schrijver, over wiens boeken hetzelfde gezegd kan worden
als over de schilderijen van
Van Gogh.
De Elf is een schilderij van François-Élie Corentin, gemaakt
aan het eind van de achttiende eeuw, waarop het ‘Comité de salut public’ staat
afgebeeld, het ‘Het Comité tot Heil van het Algemeen’ dat tussen april 1793 en
juli 1794 verantwoordelijk was voor de vervolging en de guillotinering van
tegenstanders van het revolutionaire Frankrijk. Dit schilderij — volgens de
verteller van De Elf ‘het beroemdste schilderij ter wereld’ — bevindt
zich in de laatste kamer van het Louvre, ‘onder de vijf duim dikke,
geblindeerde ruit’, waar het wordt voorafgegaan door een zaaltje met informatie
en duiding. De roman van Michon wordt uitgesproken door een liefhebber van dit
schilderij, die zich er letterlijk vlakbij bevindt, en die de lezer en
museumbezoeker toespreekt en vertelt over het leven van de schilder
François-Élie Corentin, over de totstandkoming van het werk, en over de woelige
periode vol terreur uit de geschiedenis van Frankrijk waarvan het blijvend
getuigenis aflegt.
Toch heeft het geen zin om naar
dit schilderij en naar de maker ervan op zoek te gaan in de echte wereld:
Corentin heeft nooit bestaan, en De Elf is niet ‘het beroemdste
schilderij ter wereld’ — het is zelfs geen schilderij, het is niet meer
maar ook niet minder dan een boek van Pierre Michon, die langs de omweg van dit
nooit ‘in het echt’ geschilderde beeld het verleden weer tot leven wekt, en
inzicht biedt in onze verhouding tot dat verleden, zonder afbreuk te doen aan
het ontzagwekkende karakter van de Geschiedenis.
Het
is nochtans allesbehalve evident wat Michon onderneemt. Een radicale wijziging
van de kunstgeschiedenis aanvaarden, vergt niet weinig van de lezer, en de
ingrijpende schaal waarop het in De Elf gebeurt, is nagenoeg ongezien.
Het doet denken aan de manier waarop Philip Roth in The Plot Against Americade
geschiedenis van de Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog herschreef,
door te vertellen hoe niet Roosevelt maar de antisemitische Lindberg tot
president werd verkozen in 1940. Op het eind van de roman blijkt er echter
niets wezenlijk veranderd, en is de wereld dezelfde als de wereld die we nu
kennen, hoewel een paar gebeurtenissen zich niet en een paar gebeurtenissen zich
juist wel hebben voorgedaan. Michon maakt noodgedwongen dezelfde aanname: in
een fictief universum waarin het ‘beroemdste schilderij ter wereld’ voor de
lezer onbekend is, kan het toch niet anders dan dat er nog dingen anders zouden
zijn dan in the world as we know it? Als het beroemdste schilderij
ter wereld Les Onze zou zijn (en niet de Mona Lisa) — wat voor
een keten van wijzigingen zou dat met zich meebrengen! De wereld is
‘ondeelbaar’, zo benadrukte J.M. Coetzee in een reactie op de roman van Roth,
en daarom is zelfs de kleine historische wijziging ‘onvoorstelbaar’.
Toch is dit een sprong die van de
lezer van De Elf wordt verwacht. Michon heeft er ook alles aan gedaan om
dit onwaarschijnlijke maar fantastische avontuur aannemelijk en meeslepend te
maken. Het vertelstandpunt van De Elf doet denken aan dat van De val
van Camus, waarin de verteller eveneens de lezer aanspreekt met ‘meneer’, om te
suggereren dat beiden zich letterlijk in dezelfde ruimte bevinden. Camus wou op
die manier zoveel mogelijk ethische betrokkenheid uitlokken, in een verhaal
over oordelen en beoordeeld worden. Michon gaat het erom feit met fictie te
vermengen, door na te gaan wie er kan beslissen over wat er in het verleden is
gebeurd. Hoe komt de Geschiedenis tot stand? Door woorden en teksten: Michon
verwijst uitgebreid naar het werk van Jules Michelet, de grote historicus van
de Franse Revolutie — maar tegelijkertijd is historiografie onmogelijk zonder
voorwerpen. Het is een briljante intuïtie om de schilderkunst hierbij in te
schakelen: objecten (en dan al zeker artistieke objecten) verouderen immers
niet echt, maar behoren in zekere zin tot de eeuwigheid. De naamloze verteller
staat voor het schilderij De Elf, in het Louvre, alsof hij het
belangrijkste bewijsstuk aanwijst, en daarmee letterlijk het verleden zichtbaar
en ervaarbaar maakt; de lezer wordt uitgenodigd om naar dit fictieve schilderij
te kijken, hoewel het nooit heeft bestaan en hoewel het nergens uitgebreid
beschreven wordt. Beeldende kunst is de meest directe manier om met het
verleden in contact te komen. We kunnen immers naar De Elf kijken
zoals ooit de schilder ernaar heeft gekeken, of de leden van het ‘Het Comité
tot Heil van het Algemeen’ die erop staan afgebeeld.
Het
boek is opgebouwd uit drie delen die, zoals Rokus Hofstede in een nawoord
schrijft, overeenkomen met de drie fasen van de Franse Revolutie, en
scharnieren rond het tijdperk van ‘de Terreur’, waarin ‘de Elf’ iedereen
uitschakelden die de verlichting en de politieke omwentelingen in de weg
stonden. De idealen van de verlichting spelen een cruciale rol in deze roman,
in de eerste plaats omdat de geportretteerden (van het schilderij) met alle
geweld deze idealen wilden verwezenlijken. Maar tegelijkertijd beseft Michon
dat zijn werk en dat van de fictieve schilder Corentin — dat dus de literatuur
en de schilderkunst een zeer dubbelzinnige verhouding hebben ten opzichte van
deze verlichting. ‘Het schilderij’, zo luidt de openingszin van het tweede deel
van De Elf, ‘werd besteld in nivôse — en niet in ventôse, zoals wel is
gezegd, zoals nog altijd wordt gezegd, omdat de Geschiedenis de data naar eigen
goeddunken herschikt; omdat wie achteraf zijn zegje doet een grote meneer is,
Mijnheer Achteraf, die alle rechten heeft.’ Het is deze Mijnheer Achteraf en
zijn rechten — de geschiedenis en al de machtige middelen van de geschiedenis
die het verleden verwerken — waarmee de kunst eigenlijk voortdurend in conflict
staat. De geschiedschrijving wordt — en dat is misschien wel het belangrijkste
kenmerk van de verlichting — door velen als een wetenschap beschouwd, die voor
eens en voor altijd vastlegt wat er in het verleden is gebeurd. Het radicale
experiment van De Elf bestaat erin deze zekerheid — die zich inderdaad
bijna als een terreur ontplooit — te ondergraven, door langs de ene kant
aandacht te vragen voor een fictief schilderij, maar door langs de andere kant
de lectuur aan te bieden van een wel degelijk bestaande roman.
De Elf kan zo ook gelezen worden als de minder individuele
keerzijde van Roemloze levens, het bekendste boek van Michon uit 1984,
waarin hij een handvol individuen uit zijn familiegeschiedenis met zijn eigen
biografie en zijn literaire ambities verknoopte. Ook in De Elf is Michon
aanwezig, zij het op een impliciete manier, bijvoorbeeld in de (natuurlijk
eveneens fictieve) figuur van de vader van schilder Corentin, die ook schrijver
was, maar ondertussen volstrekt vergeten is. ‘Om te kunnen trouwen,’ schrijft
Michon, ‘zette hij de Kerk dus aan de kant; maar ook om voltijds het beroep van
mens te kunnen uitoefenen, of liever datgene wat in de byzantijnse geest van
een vermomde grondwerker het beroep van mens was. De letteren, meneer. Want het
was de tijd waarin het geloof in de literatuur het andere geloof, het grote,
oude geloof begon te verdringen, te verbannen naar zijn korte historische
moment.’ In het rijk van Michon, in de wereld van De Elf, zijn de
letteren — ondanks alle onnozele rampspoedberichten in de buitenwereld — nog
steeds het belangrijkste ter wereld, nadat zij de religie aan de kant hebben
geschoven door de werking ervan als het ware te imiteren. De verlichting heeft
de religie belachelijk gemaakt — God is een hond, zo wordt meermaals in dit
boek benadrukt. Het gevolg is de nimmer te beslechten strijd tussen wetenschap
en kunst. De efficiënte, verheven maar altijd functionele zinnen van Michon,
rijgen zich sierlijk aan elkaar in dit boek, dat net als de rest van zijn
oeuvre één constante poging is om het roemloze leven van de mens te redden —
van de vergetelheid en van de geschiedenis. De mens mag dan geen god zijn, de
literatuur verhindert dat hij een hond wordt.
In
de korte tekst Joseph Roulin, in 1990 bij De Arbeiderspers verschenen,
schreef de Franse auteur Pierre Michon over het leven van een postbode die eind
negentiende eeuw door Van Gogh werd vereeuwigd in een schilderij. Van Gogh,
schrijft Michon, ‘was een groot schilder; iemand dus wiens schilderijen door
iedereen gezien moeten worden omdat ze op bizarre wijze, hoe ondoorzichtig ze
ook lijken, de dingen duidelijker maken en makkelijker te begrijpen.’ De nieuwe
roman van Michon, in 2009 verschenen als Les Onze en nu door Rokus
Hofstede vertaald als De Elf, gaat ook over een schilderij — en hetis
het werk van een groot schrijver, over wiens boeken hetzelfde gezegd kan worden
als over de schilderijen van Van Gogh.
De
Elf is een schilderij van
François-Élie Corentin, gemaakt aan het eind van de achttiende eeuw, waarop het
‘Grand Comité de Salut Public’ staat afgebeeld, het ‘Comité van algemeen
welzijn’ dat tussen april 1793 en juli 1794 verantwoordelijk was voor de
vervolging en de guillotinering van tegenstanders van het revolutionaire
Frankrijk. Dit schilderij — volgens de verteller van De Elf ‘het
beroemdste schilderij ter wereld’ — bevindt zich in de laatste kamer van het
Louvre, ‘onder de vijf duim dikke, geblindeerde ruit’, waar het wordt
voorafgegaan door een zaaltje met informatie en duiding. De roman van Michon
wordt uitgesproken door een liefhebber van dit schilderij, die zich er
letterlijk vlakbij bevindt, en die de lezer en museumbezoeker toespreekt en
vertelt over het leven van de schilder François-Élie Corentin, over de
totstandkoming van het werk, en over de woelige periode vol terreur uit de
geschiedenis van Frankrijk waarvan het blijvend getuigenis aflegt.
Toch heeft het geen zin om naar
dit schilderij en naar de maker ervan op zoek te gaan in de echte wereld:
Corentin heeft nooit bestaan, en De Elf is niet ‘het beroemdste schilderij
ter wereld’ — het is zelfs geen schilderij, het is niet meer maar ook niet
minder dan een boek van Pierre Michon, die langs de omweg van dit nooit ‘in het
echt’ geschilderde beeld het verleden weer tot leven wekt, en inzicht biedt in
onze verhouding tot dat verleden, zonder afbreuk te doen aan het ontzagwekkende
karakter van de Geschiedenis.
Het is nochtans allesbehalve
evident wat Michon onderneemt. Een radicale wijziging van de kunstgeschiedenis
aanvaarden, vergt niet weinig van de lezer, en de ingrijpende schaal waarop het
in De Elf gebeurt is nagenoeg ongezien. Het doet denken aan de manier
waarop Philip Roth in The Plot Against America de geschiedenis van de
Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog herschreef, door te vertellen
hoe niet Roosevelt maar de antisemitische Lindberg tot president werd verkozen
in 1940. Op het eind van de roman blijkt er echter niets wezenlijk veranderd,
en is de wereld dezelfde als de wereld die we nu kennen, hoewel een paar
gebeurtenissen zich niet en een paar gebeurtenissen zich juist wel hebben
voorgedaan. Michon maakt noodgedwongen dezelfde aanname: in een fictief
universum waarin het ‘beroemdste schilderij ter wereld’ voor de lezer onbekend
is, kan het toch niet anders dan dat er nog dingen anders zouden zijn dan in the
world as we know it? Als het beroemdste schilderij ter wereld Les Onze zou
zijn (en niet de Mona Lisa) — wat voor een keten van wijzigingen zou dat
met zich meebrengen! De wereld is ‘ondeelbaar’, zo benadrukte J.M. Coetzee in
een reactie op de roman van Roth, en daarom is zelfs de kleine historische
wijziging ‘onvoorstelbaar’.
Toch is dit een sprong die de
lezer van De Elf moet maken. Michon heeft er ook alles aan gedaan om dit
onwaarschijnlijke maar fantastische avontuur aannemelijk en meeslepend te
maken. Het vertelstandpunt van De Elf doet denken aan dat van De val
van Camus, waarin de verteller eveneens de lezer aanspreekt met ‘meneer’, om te
suggereren dat beiden zich letterlijk in dezelfde ruimte bevinden. Camus wou op
die manier zoveel mogelijk ethische betrokkenheid uitlokken, in een verhaal
over oordelen en beoordeeld worden. Michon gaat het erom feit met fictie te
vermengen, door na te gaan wie er kan beslissen over wat er in het verleden is
gebeurd. Hoe komt de Geschiedenis tot stand? Door woorden en teksten: Michon
verwijst uitgebreid naar het werk van Jules Michelet, de grote historicus van
de Franse Revolutie — maar tegelijkertijd is historiografie onmogelijk zonder
voorwerpen. Het is een briljante intuïtie om de schilderkunst hierbij in te
schakelen: objecten (en dan al zeker artistieke objecten) verouderen immers
niet echt, maar behoren in zekere zin tot de eeuwigheid. De naamloze verteller
staat voor het schilderij De Elf, in het Louvre, alsof hij het
belangrijkste bewijsstuk aanwijst, en daarmee letterlijk het verleden zichtbaar
en ervaarbaar maakt; de lezer wordt uitgenodigd om naar dit fictieve schilderij
te kijken, hoewel het nooit heeft bestaan en hoewel het nergens uitgebreid
beschreven wordt. Beeldende kunst is de meest directe manier om met het
verleden in contact te komen. We kunnen immers naar De Elf kijken zoals
ooit de schilder ernaar heeft gekeken, of de leden van het ‘Comité van Algemeen
welzijn’ die erop staan afgebeeld.
Het boek is
opgebouwd uit drie delen die, zoals Rokus Hofstede in een nawoord schrijft,
overeenkomen met de drie fasen van de Franse Revolutie, en scharnieren rond het
tijdperk van ‘de Terreur’, waarin ‘de Elf’ iedereen uitschakelden die de
verlichting en de politieke omwentelingen in de weg stonden. De idealen van de
verlichting spelen een cruciale rol in deze roman, in de eerste plaats omdat de
geportretteerden (van het schilderij) met alle geweld deze idealen wilden
verwezenlijken. Maar tegelijkertijd beseft Michon dat zijn werk en dat van de
fictieve schilder Corentin — dat dus de literatuur en de schilderkunst een zeer
dubbelzinnige verhouding hebben ten opzichte van deze verlichting. ‘Het
schilderij’, zo luidt de openingszin van het tweede deel van De Elf,
‘werd besteld in nivôse — en niet in ventôse, zoals wel is gezegd, zoals nog
altijd wordt gezegd, omdat de Geschiedenis de data naar eigen goeddunken
herschikt; omdat wie achteraf zijn zegje doet een grote meneer is, Mijnheer
Achteraf, die alle rechten heeft.’ Het is deze Mijnheer Achteraf en zijn
rechten — de geschiedenis en al de machtige middelen van de geschiedenis die
het verleden verwerken — waarmee de kunst eigenlijk voortdurend in conflict
staat. De geschiedschrijving wordt — en dat is misschien wel het belangrijkste
kenmerk van de verlichting — door velen als een wetenschap beschouwd, die voor
eens en voor altijd vastlegt wat er in het verleden is gebeurd. Het radicale
experiment van De Elf bestaat erin deze zekerheid — die zich inderdaad
bijna als een terreur ontplooit — te ondergraven, door langs de ene kant
aandacht te vragen voor een fictief schilderij, maar door langs de andere kant
de lectuur aan te bieden van een wel degelijk bestaande roman.
De Elf kan zo ook gelezen worden als de minder individuele
keerzijde van Roemloze levens, het bekendste boek van Michon uit 1984,
waarin hij een handvol individuen uit zijn familiegeschiedenis met zijn eigen
biografie en zijn literaire ambities verknoopte. Ook in De Elf is Michon
aanwezig, zij het op een impliciete manier, bijvoorbeeld in de (natuurlijk
eveneens fictieve) figuur van de vader van schilder Corentin, die ook schrijver
was maar ondertussen volstrekt vergeten is. ‘Om te kunnen trouwen,’ schrijft
Michon, ‘zette hij de Kerk dus aan de kant; maar ook om voltijds het beroep van
mens te kunnen uitoefenen, of liever datgene wat in de byzantijnse geest van
een vermomde grondwerker het beroep van mens was. De letteren, meneer. Want het
was de tijd waarin het geloof in de literatuur het andere geloof, het grote,
oude geloof begon te verdringen, te verbannen naar zijn korte historische
moment.’ In het rijk van Michon, in de wereld van De Elf, zijn de
letteren — ondanks alle onnozele rampspoedberichten in de buitenwereld — nog
steeds het belangrijkste ter wereld, nadat zij de religie aan de kant hebben
geschoven door de werking ervan als het ware te imiteren. De verlichting heeft
de religie belachelijk gemaakt — God is een hond, zo wordt meermaals in dit
boek benadrukt. Het gevolg is de nimmer te beslechten strijd tussen wetenschap
en kunst. De efficiënte, verheven maar altijd functionele zinnen van Michon,
rijgen zich sierlijk aan elkaar in dit boek, dat net als de rest van zijn
oeuvre één constante poging is om het roemloze leven van de mens te redden —
van de vergetelheid en van de geschiedenis. De mens mag dan geen god zijn, de
literatuur verhindert dat hij een hond wordt.
Pierre Michon: De elf, Van Oorschot, Amsterdam 2011, 113 p.
ISBN 9789028250888. Vertaling van Les onzes door Rokus
Hofstede. Distributie Elkedag Boeken
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf
deze pagina printen of opslaan