Antwerpen, 5 september 2006
Geachte heer von Rezzori,
De eerste woorden die ik van u las, las ik in het Frans:
‘Skoutchno est un mot russe difficile à traduire.’ Het was de openingszin van
een roman waar ik nog nooit van had gehoord, geschreven door een auteur die ik
niet kende. Hij stond in Mémoires d’un antisémite, een werk dat ik twee weken
geleden toevallig aantrof bij mijn boekhandelaar in Mons, de stad waar ik
lesgeef. Ik las het boek, las daarna uw beroemde Maghrebinische Geschichten.
Bedacht koortsachtig dat uw werk wel in het Frans, het Italiaans en het Engels
is vertaald, maar niet in het Nederlands. Ik besef dat dit hoogst
ongeloofwaardig klinkt: gisteren kreeg ik een telefoontje van een uitgever met
de vraag of ik een roman wilde vertalen van een auteur die ik wellicht niet
kende. U raadt het al: de Denkwürdigkeiten eines Antisemiten. Toeval bestaat
niet in de literatuur. Uw eerste zin gaat over een moeilijk te vertalen woord.
Ik heb zo het gevoel dat het niet bij dat ene woord zal blijven. Als alles goed
gaat, wordt deze vertaling mijn romandebuut. Een relatieve beginner van 35
neemt het op tegen een prozagrootmeester van 65. Een Belg uit de late
twintigste eeuw tegen een oud-Oostenrijker die met één been in de negentiende,
één been in de twintigste eeuw staat. Ik sta aan het begin van een lange reis.
Met uw permissie laat ik af en toe iets van me horen.
Hoogachtend, Kris
Lauwerys
***
Travemünde, 9 oktober 2006
Geachte heer von Rezzori,
Lezen kun je op alle mogelijke plekken. De meest waanzinnige
is wellicht deze: een Amerikaanse vriendin vertelde me dat ze uw Memoirs of an
antisemite had gelezen op een gammele boot op de Amazonerivier, waar de
barvrouw bovendien onafgebroken stroperige schlagers speelde. Een boek dat de
wijdsheid van de landschappen van Zuidoost-Europa bezingt en net niet wordt
overstemd door pulpmuziek en kreten uit het Braziliaanse oerwoud. Ook voorlezen
kun je op alle mogelijke plekken. De eerste bladzijden van deze vertaling las
ik vol verwachting voor in Lübeck, de geboortestad van mijn andere literaire
held, op een bankje tegenover het Buddenbrookhaus. I. luisterde en gaf
commentaar. Dat was gisteren. Deze brief schrijf ik in een herberg in de
badstad Travemünde. Ik ben wat schor, heb zowat een halve dag voorgelezen, op
het door een najaarszon gekoesterde strand. I. zat naast mij, liet haar blikken
weiden over de zacht rimpelende golven... en haalde de hakbijl boven. God, wat
is dit moeilijk. Hoe moet ik uw eindeloos meanderende, haast Proustiaanse
zinnen in een even elegant Nederlands persen? Hoe vertaal je iets als
mückendurchtanzte Wäldereinsamkeit op een even gecondenseerde manier? Voorlopig
schrijf ik maar ‘de eenzaamheid van de bossen vol dansende muggen’ – een
gruwel. Ik begin te vrezen dat ik mijn hand heb overspeeld. Maar er is geen weg
terug. De uitgever verwacht mijn tekst over goed anderhalf jaar. Gelukkig heb
ik I., die haar hakbijl hanteert met fluwelen handschoen, die slaat en zalft.
En heb ik een mentor. Maar met uw welnemen vertel ik daar later meer over. De
wijn is op, ik ook.
Vriendelijke groeten, Kris Lauwerys
***
Antwerpen, 3 november 2006
Geachte heer von Rezzori,
Sinds mijn vorige brief zijn er vier weken verstreken. Ik
heb de eerste vijftig bladzijden ingeleverd bij mijn mentor. Ik ontmoette haar
ooit op een borrel: een druk taterende dame in een voor haar leeftijd haast
onbetamelijk sexy leren blouson en rood-zwartgeblokt minirokje. Toen ik dit
avontuur aanvatte, heeft ze me beloofd rugdekking te bieden. Wist ik veel dat
deze Hollandse meesteres ook een pitbull was. Ik kreeg de vrucht mijner arbeid
terug vol bloedrode inktsporen. Ze had een robbertje worstelen achter de rug
met wat ze noemt – hopelijk duidt u het haar niet euvel – een walgelijk
moeilijke tekst. Van mijn eindeloos bijgeschaafde, voorgelezen en bovendien
door twee vrienden nagelezen manuscript bleven slechts sporadisch intacte
zinnen over. Ik heb mezelf teveel ruimte gegund in de vertaling, ik heb er een
ander boek van gemaakt. In der Beschränkung zeigt sich der Meister. Mijn mentor
moet een – ik smaakte tot op heden nog niet het genoegen het te onderzoeken –
meesterlijke slow-danseres zijn: op één tegel blijven trappelen en toch
volslagen relaxed en origineel dansen. Binnen een minimale marge het maximale
doen. De avond dat ik mijn gehavende manuscript terugkreeg, ben ik bedrukt naar
een café getogen met I.: De Schraelen Troost. I. wees me erop dat dit slechts
het begin was van een reis naar het binnenste van de Nederlandse taal. Dat het
zou lukken. Het moet en zal lukken, Gregor – als u mij deze vertrouwelijkheid
toestaat –, al was het maar omdat ik volkomen verslingerd ben geraakt aan uw
Memoires, en omdat ik wil dat I., die uw Duits niet machtig is, er even intens
van geniet als ikzelf. We zullen doorgaan, met de weifelende zekerheid om door
te gaan, zoals mijn lievelingschansonnier het zingt.
Beste groeten, Kris Lauwerys
***
Antwerpen, 8 januari 2007
Beste Gregor,
Een tweede gecorrigeerd hoofdstuk ligt hier
voor mij. Het is vreselijk. Er is nauwelijks vooruitgang te bespeuren. Mijn
mentor erkent dat ik kan schrijven, maar dat ik als vertaler preciezer en
getrouwer moet worden. En ik moet mijn Nederlands ontvlaamsen. Jammer van al
die mooie Vlaamse woorden als wegdeemsteren, grootstad, versmachten, omwalling.
Het maakt mijn taak niet makkelijker, dit werken met een taalhandicap waar ik
me niet van bewust ben. Mijn levensgezellige I. is het enige lichtpunt. Ze
heeft erop aangedrongen dat ik de hele tekst, de volle 350 bladzijden zou
voorlezen. Waanzin. Maar het geeft rust, haar zorgvuldige dosering van kritiek
en lof. De Memoires van een antisemiet vertalen jaagt mijn zelfbewustzijn naar
ongekende hoogten, bijvoorbeeld wanneer een zin eindelijk in zijn plooi valt.
Maar mijn ontoereikendheid drijft me op sommige dagen tot bijna over de rand
van de ontreddering. Waarom doe ik dit mezelf toch aan? Waarom kon ik niet
gewoon lesboer blijven op een universiteit in een Waalse provinciestad?
Ironisch genoeg stuitte ik onlangs op de volgende passage: ‘Terwijl men zelf
slechts oprecht en bescheiden hoeft te zijn wat men is, moet hij [de
kunstenaar] zichzelf elk ogenblik verwezenlijken: hij moet iets doen om te zijn
wat hij is, en hij trekt zich daarmee telkens weer in twijfel en stelt zich op
de proef, riskeert telkens weer zijn bestaan: zijn leven is één groot
waagstuk.’ En wat verderop: ‘Persoonlijkheid is immers bijna altijd het
resultaat van een vlucht naar voren.’ Waarom vertaal ik toch? Natuurlijk, ik
lees al sinds mijn prilste jeugd. Zeker, ik ben thuisgekomen in die
ironisch-weemoedige literatuur van het oude Oostenrijk van Joseph Roth en van
uzelf. Uw van melancholie doordrenkte beschrijvingen van de Boekovina of van
het Wenen van de jaren ‘30, uw humor – ze lijken me op het lijf geschreven.
Maar misschien wil ik door te vertalen ook uitstijgen boven mezelf, wil ik me
dwingen om het maximale uit mezelf te putten of wil ik mijn leven gewoon een
artistiek cachet geven. Zoek ik in dat heen-en-weer van vreugde en
vertwijfeling niet iets als een reliëf dat mijn
dagelijkse bestaan me maar zelden biedt? Een ontluisterende gedachte.
Persoonlijkheid dan toch als een vlucht naar voren?
Hartelijke groeten, Kris
***
Ergens tussen
Libramont en Brussel, 4 maart 2007
Beste Gregor,
Buiten daalt het schemerduister over de donkergroene weiden.
De trein staat stil, niemand weet waarom. I. is al een tijdje geleden
ingedommeld. Zonet krulden haar lippen zich in een glimlach, daarna verslapte
haar mond weer. De vrouw met de duizend gezichten noem ik haar wel eens. Ik
denk terug aan het voorbije weekend, aan dat volkse restaurant aan de rafelige
rand van het dorp, aan het geluid van onze stemmen en voetstappen in de bossen.
Ik heb eens een paar dagen niet vertaald, maar het echt loslaten lukt niet.
Misschien herkent u zich hierin: ik loop door de bossen, de vogels en I.
kwetteren er vrolijk op los, maar ik ben in gedachten elders, kom ineens op dat
langgezochte woord, durf het uit piëteit tegenover I. niet op te schrijven,
concentreer me op het memoriseren ervan en mis een vraag van mijn
gespreksgenote, die ik dan maar halfslachtig mompelend beantwoord. Soms vraag
ik me af of I. inmiddels geen dwangbuis voor mij heeft besteld. Maar koud laat
deze onderneming haar kennelijk toch niet. Zíj kwam gisteren met het voorstel
op de proppen om zelf te gaan ronddwalen in het decor van uw romans. Misschien
moesten we dat maar eens doen: de Boekovina, Czernowitz, Boekarest en Wenen.
Glorie en verval van het oude Oostenrijk. De trein heeft zich weer in beweging
gezet.
Tot later maar weer, Kris
P.S.: Vertelde ik u overigens al dat ik een paar weken
geleden een portret van u heb besteld bij mijn vriend-de-schilder?
***
Antwerpen, 11 mei 2007
Beste Gregor,
Een week geleden was het er dan: uw portret. Mijn
vriend-de-schilder had het, zo beweerde hij, moeilijk gehad met uw schalkse
glimlach. Het is prachtig: met zijn twee meter bij één hangt het nu prominent
in onze woonkamer, boven de zetel waarop de onvermoeibare I. doorgaans zit
wanneer ik voorlees. Zo ook gisteren. We waren aangekomen in het hoofdstuk
Trouw. Dagenlang had ik voorgelezen. I. legde elk woord op een goudschaaltje.
Verwierp, suggereerde, sprak desgevallend haar bewondering uit. Hier heb ik
wekenlang aan gevijld, ik heb erop gefoeterd, heb eraan gepuzzeld, aangevuurd
door de wil om het voor I. te laten schitteren. Het slot van Trouw gaf me bij
elke herlezing zélf een krop in de keel. Het is avond, de kaarsen zijn
opgebrand, de glazen grappa en cognac zijn allang leeg. Ik lees uren na elkaar.
Kom dichter bij het slot. Ben onzeker maar lees door. Ik ben klaar, weer met
een krop in de keel. Het is stil. Ik kijk op van mijn papieren. I. zit te
wenen. Het is het mooiste moment van de afgelopen maanden.
Dank, Gregor, dank.
Kris
***
Boedapest, 26 juli 2007
Beste Gregor,
De trein trekt zich op gang. Vanavond bereiken
we Sibiu in Roemenië, het vroegere Hermannstadt. Op het voortijds aandoend
station vanochtend werden de treinkaartjes nog met de hand geschreven. Je hoeft
hier in Boedapest over maar weinig fantasie te beschikken om je in het
zwartwitdecor van de vooroorlogse tijd te wanen. A propos zwartwit: de cover
van Sandor Marais De nacht voor de scheiding, een boek dat ik op weg naar en in
Boedapest heb gelezen, is precies dezelfde als die van uw Blumen im Schnee.
Toeval zult u zeggen, maar te late erkennning is niet het enige wat u met die
Hongaar gemeen hebt: ook Marais verhalen ontstaan vanuit een inzicht in de
onttakeling van een oude wereld, ook hij is een fijnzinnig psycholoog. Alleen:
bij u loert telkens weer die grap om de hoek. Uw derde voornaam is niet voor
niets Hilarius – Gregor Arnulf Hilarius – of is ook dat een mystificatie van u?
We doorkruisen nu de Hongaarse poesta. Aan de horizon, nauwelijks
onderscheidbaar van de bewolkte lucht, de schimmige omtrekken van de eerste
heuvels: Roemenië. Ik hoop er oplossingen te vinden voor vertaalproblemen: er
staan in de Memoires nu eenmaal dingen die ondanks – of juist als gevolg van? –
uw opulente beschrijvingen niet helder voor mijn ogen verschijnen. Het zal u
vast plezieren dit te horen: er is een deel van u dat aan mij ontsnapt.
Misschien helpt het als ik me onderdompel in de stemming van land en cultuur.
De sjofele restauratiewagen heeft niet veel in de aanbieding. Ik heb koekjes
gekozen die een voor één keer gecultiveerde marketingmanager de naam
‘Settembrini’ heeft meegegeven. Een knipoog naar die andere leesreisgezel van
me, Thomas Mann. Wie weet vind ik in Roemenië wel een koekjesdoos waar uw
beeltenis op prijkt.
Blijgemoed de uwe, Kris
***
Sibiu/Hermannstadt, 28 juli 2007
Beste Gregor,
Vanmiddag heb ik de lokale Duitstalige krant gekocht, de
Siebenbürgische Zeitung. Ik las een artikel dat in zekere zin iets zegt over
mijn werk in zijn relatie tot het uwe. Er kwam een restaurateur van
schilderijen aan het woord. Ik citeer hem even: ‘Restaureren vergt precisie en
tijd, en naar sommige dingen moet je ook gissen door je de werkwijze en visie
van de schilder eigen te maken.’ En dan definieert hij zijn positie ten
opzichte van het origineel: ‘Ik besef dat ik als restaurateur op de plaats sta waar
de schilder ooit heeft gestaan.’ I. vroeg me daarstraks of ik soms niet zelf
die schilder zou willen zijn. Hoeft niet, ik voel me veilig in de schaduw van
een schrijver. Wat de Nederlandse auteur Jan Brokken zegt over de verhouding
componistuitvoerder, kon hij net zo goed hebben geschreven over mijn relatie
tot u: ‘Een vertolker geeft zijn visie op het werk van de componist, dat is ook
een kunst, maar van een andere orde. Zijn durf en persoonlijkheid doen ertoe,
zijn gedrevenheid en zijn inlevingsvermogen, zijn technisch kunnen en zijn
muzikaliteit, maar hij hoeft geen noot te bedenken.’ Een nastrevenswaardig
ideaal, maar een ideaal dat ik nog lang niet heb bereikt. Zal het volstaan voor
de Memoires? Kwellende onzekerheid, ook deze reis verlost me er niet van. Soms
vraag ik me af of dit niet te ver gaat, of deze vertaling niet stilaan tot een
obsessie uitgroeit. De onvermoeibare I. gaat erin mee. Hoe lang nog? Sibiu, een
middeleeuws Roemeens stadje met peperkoekenhuisjesromantiek is bekoorlijk, maar
net zo vervelend als Brugge. We moeten verder, mijn blik mag niet blijven
kleven aan de gevels, maar moet doordringen tot wat erachter zit. De komende
dagen trekken we de Karpaten in, daarna gaat het naar uw geboortestad,
Czernowitz. Een pelgrimstocht naar een verleden dat u tot een persoonlijke
mythe hebt omgevormd, een pelgrimstocht naar een fictie dus. Literair
verantwoorde waanzin, zullen we maar zeggen.
Tot een dezer, Kris
***
Czernowitz, 5 augustus 2007
Beste Gregor,
We zijn er! Czernowitz. Maar het regent, het
is laat en we zijn moe. Zonet heeft een Roemeense benzinesmokkelaar, met wie we
vanaf de Roemeens-Oekraïense grens konden meeliften, ons vriendelijk voor Hotel
Kiev afgezet. Eerste indrukken van uw geboortestad: verkeerschaos, stank van
aftandse auto’s en bussen, nors kijkende en smakeloos geklede mensen. Geen
geklapper van paardenhoeven, geen gerinkel van trams, geen kinderen in
matrozenpakjes, geen dames die een steelse blik werpen van onder hun elegante
hoed. Uiteraard niet. U zegt zelf toch ook steeds dat wat u schrijft niets dan
mythe is? En toch heb ik als lezer het kinderlijke verlangen om in uw sprookje
te geloven. Dat naïeve geloof werd overigens op zijn wenken bediend toen we
afgelopen week door de Karpaten en door het met kloosters bezaaide heuvelland
van uw veelbezongen Boekovina zwierven: de trage wereld van op strootjes
kauwende herders, de traditioneel geklede boeren, de wiegende boerinnenkonten
in klokvormige rokken en de wonderlijk arabeske houtversieringen aan de huizen
– het was er nog allemaal en ik koester de illusie dat het vertalen straks
makkelijker zal gaan. Het zal u misschien interesseren dat er hier in
Czernowitz, bijna 20 jaar na uw laatste bezoek, opnieuw een op en top Weens
koffiehuis is en dat sommige façades worden gerestaureerd mét het behoud van
oorspronkelijke Duitse gevelreclame (Bäckerei Goldmann). En toch: is het niet
tekenend dat de – overigens joodse! – jongeman die zo vriendelijk was om ons op
sleeptouw te nemen, aan zijn vader moest vragen waar het huis van Paul Celan
precies stond? Naar uw geboortehuis durfde ik niet eens te vragen. Dit relict
van Oostenrijk-Hongarije is volkomen gerussificeerd zoals u weet, voor ons
onleesbaar gemaakt door de cyrillische inscripties. Het decor van uw boeken
staat nog overeind, maar voegt niets toe aan mijn leeservaring, ontluistert ze
integendeel. Maar dat inzicht brengt me ook dichter – denk ik – bij uw
schrijfmotieven: uw schrijven zie ik als een opstand tegen de prozaïsche,
bedenkelijke werkelijkheid; ik geloof dat u er een poëtische, mythische, ja
zelfs meer geloofwaardige werkelijkheid tegenover wilt stellen – of vergis ik
me? In elk geval: om die reden vind ik uw romans zo belangrijk: ze bewaren een
verdwenen Europa, één dat misschien alleen in de
literatuur bestond. Een Europa dat had kunnen zijn, geen ideaalbeeld, maar wel
een heel aantrekkelijke mogelijkheid tussen andere mogelijkheden.
Groeten, Kris
***
Wenen, 12 augustus 2007
Beste Gregor,
De witte wijn hier in de American Bar smaakt uitstekend.
Inderdaad een mooi decor: metaal, leer, rookglas, schemerlicht en
modernistische schilderijen. I.’s oogleden zijn wat zwaarder geworden, haar
lippen kleven een paar seconden te lang aan het dunne wijnglas. De alcohol en
haar welgemutstheid doen haar prachtige lachje opborrelen. Het doet me denken
aan de betoverende joodse Minka uit de Memoires, die de antisemiet Brommy in
deze Bar in ernstige gewetensnood bracht. Als ik niet zo doordrongen was
geweest van uw – fictieve! – universum zou ook Boekarest me enkele dagen
geleden banaler hebben toegeschenen: vuilnisbakkenmoderniteit en
Balkanslonzigheid zoals u het noemt. Maar zoals Arnulf en juffrouw Alvaro ook
door het Cismigiupark lopen en bij het eten luisteren naar een zigeunerorkestje
– ach, het is ziekelijk mimetisme, ik weet het, en vast voelt u zich een
machtig tovenaar, maar net die belééfde fictie gaf de avond iets magisch. De
vertaalduivel in mij dommelde zowaar even in. Wenen is het eindpunt van deze
reis. Er wachten me nog enkele beproevende maanden thuis. Maar ik heb er moed
in; de laatste commentaren van mijn mentor waren streng maar dit keer ook
bemoedigend. I. beweert te branden van nieuwsgierigheid naar het vervolg. De
dikbuikige heer naast mij bralt ongevraagd een jodenmop in mijn oor. U kent ze
misschien nog niet, daarom vertel ik ze even: Staat er een groep nazi's rond
een oude jood. Ze vragen: “Vertel op, jood, wie heeft de oorlog veroorzaakt?.”
De jood is niet van gisteren: "De joden", zegt hij "en de
fietsers." "Waarom de fietsers?", vragen de nazi's. "Waarom
de joden?" vraagt de jood.
Glimlachend de uwe, Kris
***
Straelen, 10 september 2007
Beste Gregor,
De reis lijkt alweer in een ver verleden te liggen. Ik heb
me teruggetrokken in het vertalershuis in het Duitse kleinstadje Straelen. Een
behoorlijk rariteitenkabinet, deze horde uit heel Europa toegestroomde
vertalers. Ik zit hier nu alweer tien dagen alleen maar te vertalen, met als
verkwikkelijkste vaststelling dat mijn mails naar I. ongemerkt trekjes van uw
schrijfstijl beginnen te vertonen. Zonet nog maar eens geprobeerd om die
eerste, vreselijk complexe alinea van het laatste hoofdstuk in de klauwen te
krijgen. Het wil maar niet lukken – was het schrijven ervan even moeilijk?
Misschien waag ik straks nog een poging. Nog steeds ook die knagende
onzekerheid, over deze ene alinea, vaak genoeg ook over het geheel. Het gaat
mijn collega-vertalers hier niet anders, zo beweren zij: altijd onzeker, eeuwig
onvoldaan; een vertaler is een soort Faust, immer is hij op zoek, nooit eens gaat
hij tevreden zitten. In feite word ik niet alleen opgejaagd door mezelf maar
ook door een andere Mefisto: mijn meesteres. Ook zij zit me voortdurend achter
de veren. Ze dwingt me op zoek te gaan naar lichtschuwe woorden; samen bekijken
we hoe ver we de gewrichten van onze moedertaal kunnen buigen zonder ze te
scheuren. Ze komt morgen op bezoek hier in Straelen. Deze passage uit je
Memoires vat goed samen hoe onze verhouding is geëvolueerd: Tussen oom Hubi en
mij groeide intussen de oude vertrouwelijkheid uit tot vriendschap – tot zo’n
heldere en herfstachtig rijke vriendschap tussen een jonge knaap en een oude
man die vrij is van de hartstochtelijkheden tussen leeftijdgenoten en geheel
berust op mild begrip en onvoorwaardelijk vertrouwen. Het vertaalvertrouwen van
mijn juf is nog niet onvoorwaardelijk, maar haar begrip voor mijn
beginnersfouten maakt veel goed. Ze is een ontzettend gulle vrouw, deze
Zeelandse, alleen met complimenten is ze karig – reden waarom ik die des te
meer koester. Het is avond, de Georgische collega roept vanuit de keuken dat ze
Duitse koolroulade heeft klaargemaakt. De werkdag zit erop.
Hartelijk, Kris
***
Antwerpen, 18 januari 2008
Beste Gregor,
Sinds mijn laatste brief is er heel wat gebeurd. Het
allerlaatste hoofdstuk ingeleverd bij mijn mentor. Enkele weken later haar
ridderslag. Vanochtend zat de drukproef in mijn brievenbus. Een dik pak in een
gewatteerde omslag. Mijn handen trilden toen ik hem openscheurde. Ik zag het
zetwerk, de titel, uw naam, in het klein de mijne. Ik las de eerste zin:
Skoetsjno is een Russisch woord dat moeilijk te vertalen is. Mijn middenrif
trilde, in grote schokken baande emotie zich een weg door mijn borst naar mijn keel. Bijna anderhalf jaar heb ik hier aan gewerkt,
een enorme last valt van mijn schouders. I. is op kantoor, maar vanavond gaat
de kurk van de fles; dit is tenslotte ook haar werk.
Vrolijk de uwe, Kris
***
Antwerpen, 22 maart 2008
Gregor!
Gisteren dan eindelijk de boekvoorstelling, in een stampvol
café. Speeches. Een landjonker oreert
over u en Czernowitz, mijn boezemvriend verbluft iedereen met zijn
welbespraaktheid. Nadat ik een jaar aan haar heb voorgelezen, neemt I. nu de
fakkel over: ze leest enkele fragmenten voor. Ik laat mijn blik glijden over de
gezichten van de aanwezigen: concentratie, af en toe een glimlach. Iedereen is
er, alle mensen die vanaf de zijlijn hebben toegekeken en mij als op een
Vlaamse kermiskoers hebben aangemoedigd: mijn vrienden, mijn ouders, mijn
glunderende mentor. Wanneer ook ik achter de microfoon ga staan, voel ik me
vederlicht: nu kan er niets meer misgaan, de tekst is de wereld in gestuurd –
rest mij alleen een lang dankwoord en wat grapjes. Het slot was niet voorbereid,
maar ik hoor mezelf een krachtige zucht uitstoten: Es ist vollbracht. Applaus,
tranen en schouderklopjes. Mijn rood aangelopen vader laat wijn en bier
aanrukken, ik moet zowaar nog een uur aan een tafeltje gaan zitten om te
signeren. Vandaar zie ik u zitten, in een hoekje, niemand heeft u opgemerkt. Op
uw gezicht ligt uw schalkse grijns, u geeft me een knipoog van verstandhouding.
Adieu, Gregor
***
Te beluisteren op Radioboeken.eu
Illustraties Gregor Von Rezzori (schilderij + fragment) door Kris Gevers
deze pagina printen of opslaan