De Gaius van deze
roman (het eerste deel van een trilogie) was een toneelmechanicus,
gespecialiseerd in het bouwen van installaties voor een deus ex machina. Hij
was geboren in de buurt van Nazareth, waar hij de timmermanszoon Jesjoea
(Jezus) leerde kennen en verliefd werd op de christelijke prostituee Maria Ana
(wellicht Maria Magdalena), bij wie ook Jesjoea regelmatig langskwam. Wanneer
keizer Nero hem vraagt naar Rome te komen, gaat hij daar met veel angst en hoop
op in. Onderweg komt hij langs Efese, Pergamon, Athene en Delfi, en hij maakt
allerlei wondere, hachelijke, wilde en wulpse avonturen mee. In Rome heeft hij
via Nero goede contacten met de filosoof Seneca en de schrijver Petronius. Na
de brand van Rome moet hij onder meer een theater
bouwen voor het nieuwe paleis, maar ook vreselijke moord- en foltertuigen
ontwerpen (nu voor een ‘mors’ ex machina). Nadat hij het tegen de keizer opnam
voor de plots opgedoken Maria Ana en met een technische vondst de kiezer wou
ombrengen, vlucht hij naar Gallia Belgica, naar de villa van Crapularius, een
gepensioneerde wapenhandelaar.
Gaius
vertelt zijn lotgevallen aan Crapularius, maar dat verhaal wordt herhaaldelijk
onderbroken door zijn verkenningstochten in het landhuis en gesprekken met de
eigenaar. Geleidelijk aan komt hij tot de overtuiging dat Crapularius hem niet
beschermt, maar hem zelfs naar het leven staat. De twee antagonisten, Nero en
Crapularius, gelijkenissen op elkaar: ze zijn groteske figuren, onberekenbare
hedonisten en bijna surrealistisch seksueel geobsedeerd. De personages citeren
moeiteloos dichters (Homerus, Vergilius, Ovidius, Catullus) en filosofen
(Socrates, Plato, Seneca) en ze geven ook boeiende filosofische en complexe
psychologische beschouwingen. Nero’s gedrag wordt gerechtvaardigd door de
theorie dat de schoonheid en de ware kunstenaar boven de zedelijkheid en de
natuurrechten (inclusief het recht op leven) staan. Gaius wil bewust zijn
lotsbestemming volgen: 'Het lot leidt de gewillige, de onwillige wordt
meegesleurd' luidt het aan Seneca ontleende motto van de roman. Een ander
belangrijk motief is de omphalos, de navelsteen van de wereld in Delfi,
maar voor Gaius ook het middelpunt van de orchestra. Meermaals wordt op
de gelijkenis tussen leven en toneel gewezen.
Als
historische roman geeft Gaius een kleurrijk beeld van de eerste eeuw,
met een gruwelijke beschrijving van de regering van keizer Nero en
indrukwekkende passages over godsdienstige praktijken in de heiligdommen van
Asclepius (Pergamon, incubatie) en Apollo (Delfi, orakel). Natuurlijk is een
massa details niet historisch, maar gefantaseerd, (zoals de overdrijvingen).
Maar Gaius is vooral een schitterende schelmenroman met groteske en
scabreuze fragmenten en overdrijvingen, zoals wanneer Gaius in Delfi de pythia
vervangt, of de onopvallende Maria Ana zich tegenover Nero (en Gaius) bijzonder
assertief en fanatiek opstelt. De vermenging van totaal verschillende
taalsferen heeft een bijzonder sterk komisch effect: Gaius’ lof op de verheven
rol van de tragedie wordt meermaals onderbroken door opmerkingen van
Crapularius aan de slaaf die zijn scrotum masseert. Deze roman is duidelijk met
veel schrijfplezier samengesteld, en dat garandeert een hoog gehalte
leesplezier.
Johan De Boose: Gaius, De Bezige Bij,
Amsterdam 2013, 319 p. ISBN 9789085424376. Distributie Standaard Uitgeverij
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswolf 2013
deze pagina printen of opslaan