Henk van der Waal bekleedt in de Nederlandse
literatuur al sinds jaar en dag een enigszins aparte plaats. Dat ligt vooral
aan de door en door filosofische inslag van zijn poëzie. Zijn dichterlijke
oeuvre wordt niet enkel vergezeld door meer filosofische publicaties, de
poëtische taal zelf geldt voor de auteur als een apart, uniek medium voor
diepzinnige gedachtenexperimenten. Dat leidt tot een lyriek waarin de concrete
ervaring en de meer abstracte beschouwing afwisselen, waarin de ideeën als het
ware geleidelijk aan en tastbaar gestalte krijgen.
Dat omzichtige denken is opnieuw
aanwijsbaar in elk van de langere verzen die in Door alle honderd harten wit te kalken zijn verzameld. Qua vorm
nemen deze teksten de gedaante aan van een brief of een soort van lange
monoloog, waarin de dichter steevast een ‘je’ ten tonele voert en aanspreekt.
Op die manier krijgt zijn tekst behalve een individueel ook een nadrukkelijk
communicatief (en misschien zelfs universeel) karakter. Toch is geen sprake van
een betoog dat spreekt over zekerheden. De abstracte taal wordt immers
gecounterd door een aarzelend ritme, door een heen en weer schipperen van de
spreker. Het is een manier om de lezer zo rechtstreeks mogelijk te betrekken
bij het twijfelende denkproces, om hem of haar als het ware lijfelijk te doen
ervaren wat de dichter zelf overkomt.
Dat alles maakt van deze bundel
een avontuurlijke zoektocht, maar evenzeer een heilzaam tegengewicht voor de
bulk aan handzame zelfhulpboeken waarmee de markt de jongste tijd wordt
overspoeld. Tegenover die ‘zelfbewuste’ toon die het heeft over individuen die
zo sterk mogelijk moeten in het leven moeten staan, kiest Van der Waal voor aarzeling
en een houding die vooral openstaat voor de wereld. Voor de dichter gaat het
niet om de maakbaarheid van de wereld en de mens, maar integendeel om een
verregaande ontvankelijkheid die aansluit bij ideeën van zen of de mystiek. In
‘het eenvoudigste’ wordt bijvoorbeeld gepleit voor een ik dat zichzelf
leegmaakt en als een soort van mal in de ruimte wordt gesitueerd. Op
vergelijkbare wijze wordt ook de tijd beschouwd als een complexe ervaring
waarbij het eropaan komt om het momentane te overstijgen en te verdichten tot
een soort van blijvende ervaring. Dat project blijft deels utopisch, want de
dichter is zich intens bewust van zijn eigen ouderdom, van zijn kwetsbare
staan, van de dood als ultieme grens. Net daardoor is er echter de drang naar
schoonheid, naar intensiteit, naar het zuivere niets. In dit opzicht is deze
poëzie mystiek, aangezien ze pleit voor onthechting en een versmelting met wat
het ik omringt.
Titels van gedichten als ‘Zelfvergeving’ en ‘Liefdesmoed’ of ‘Pure
euforie’ zijn sprekend voor het existentiële en morele ideaal dat Van der Waal
voor ogen staat, of liever dat hij behoedzaam tracht te omcirkelen en te
benaderen. Stilistisch gebeurt dat door aarzelingen, paradoxen, negatieve
bewoordingen en een bezwerende, insisterende toon. De betekenis lijkt als het
ware uit die muzikaliteit en die ritmiek voort te vloeien (maar gaat er tot op
zekere hoogte ook achter schuil). Dit is, met andere woorden, een lyriek die
niet pasklaar in modellen is gegoten maar van de lezer terecht een volgehouden
inspanning en openheid verwacht.
Henk van der Waal: Door alle honderd harten wit
te kalken, Querido, Amsterdam 2018, 69 p. ISBN 9789021409566. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan