Astrid Lampe is al ruim 20 jaar een van de
belangrijkste buitenbeentjes in onze letteren. Van meet af aan liet zij zich
opmerken met een surrealistisch aandoende poëzie, waarin beelden en indrukken
elkaar associatief opvolgen en waarin de caleidoscoop van fragmenten domineert
op een totaalindruk. In haar poëtische universum is bovendien vrijwel alles
mogelijk. De springerige blik van de dichter wordt immers nog versterkt door
irrationele metaforen. Tegelijk is die weinig doorzichtige poëzie bijzonder
meeslepend en hypnotiserend. Wie zich niet meteen laat afschrikken door het
eigen onbegrip – een inzicht waarmee poëzielezers doorgaans hebben leren leven
– ontwaart allerlei intrigerende patronen en reeksen.
Na de bundel De taiga
zwijntjes, waarin Lampe verregaand experimenteerde met de vorm
van T.S. Eliot’s beroemde The Waste Land,
ligt nu een heel andersoortig avontuur voor. Het dichterlijke ik onderneemt,
samen met anderen, een of meerdere reizen die wegvoeren uit de vertrouwde
heimat, naar gebieden die geassocieerd worden met droogte (de Sahara), maar ook
met geweld en vooral met ‘andersheid’: andere culturen, andere godsdiensten en
vooral andere gewoonten.
In die ruimten neemt
het ik waar hoe moeilijk het is om los te komen van het eigen
verwachtingspatroon, maar ook hoe het hier en het elders in feite sterk op
elkaar lijken voor wie de gangbare vooroordelen weet te overstijgen. Doordat
die reizen blijkbaar samenvallen met de deelname aan internationale
poëziebijeenkomsten wordt de poëticale interesse enkel aangewakkerd, maar
daardoor ontstaat ook een soort van bubbelgevoel: de deelnemers vormen samen
een occasioneel ‘wij’, toeren met een speciale bus, strijken neer voor een
kortstondige stop en verstoren zo zelfs het natuurlijke milieu waarin ze als
toeristen terechtkomen.
De reis voert, zo lijkt het althans, naar Noord-Afrika maar
ook (later?) naar Centraal- en Oost-Europa. Lampe is daarbij bijzonder
dubbelzinnig, in haar beschrijving van anderen maar ook in de beschrijving van
zichzelf. Op die manier doorweeft ze haar teksten met tal van paradoxen. De
milieubewuste westerling zondigt onophoudelijk tegen de eigen principes, de
natuur wordt onophoudelijk gecultiveerd maar in feite vernietigd: in de taxi
hangt een busje luchtverfrisser met natuurgeur, de bezoekers houden van skiën
en trips naar natuurparken…
Het eigen ik
analyseert die omstandigheden kritisch maar ontsnapt zelf evenmin geheel aan
dergelijke vormen van uitbuiting en vernietiging. In die zin is de dwang van
het stedelijke iets dat de hele aarde bedreigt – ook de zogenaamd landelijke en
onbeschaafde gebieden – terwijl de stad onophoudelijk doorkruist wordt door de
symptomen van de natuur (en de aantasting daarvan). Soms leidt dat tot
hilarische associaties en beeldbotsingen, maar niets in deze lyriek is
vrijblijvend. Lampe snijdt als het ware ons bewustzijn open en laat de wonden
van onze beschaving zien.
Deze bundel lijkt op het eerste gezicht een stuk
toegankelijker dan haar vorige werk. De teksten zijn over het algemeen
begrijpelijker doordat de aanleiding (een rondreis) herkenbaar is maar vooral
ook door de duidelijke samenhang tussen de verschillende gedichten, waardoor de
bundel een soort van verhalende structuur krijgt. Die indruk van
toegankelijkheid is echter misleidend. Niet is gewoon maar wat het lijkt, en
Lampe blijft steevast verontrustend. Bij herlezing valt bijvoorbeeld steeds
meer op hoeveel geweld er in de bundel opduikt, en hoe vaak aan de
klimaatontwikkelingen wordt gerefereerd. Wat op het eerste gezicht leek op een
willekeurig beeld, blijkt deel uit te maken van een magistraal web van motieven
en tegenstellingen.
Dergelijke motieven versterken
ook de indruk van noord-zuid en oost-westtegenstellingen, van geopolitieke en
culturele verschillen die misschien wel onoverbrugbaar zijn. Wat aanvankelijk
leek op een avontuurlijke roadtrip en poëtische vrijblijvendheid wordt zo
aangrijpend en ingrijpend.
Astrid Lampe: Zusterstad 2.0, Querido, Amsterdam 2018, 93
p. ISBN 9789021412917. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan