Oorlog
en perspectief
Kun je vele decennia na de feiten nog een goede roman
schrijven over een wereldoorlog? Dat moet een van de vragen zijn geweest die
Stefan Hertmans hebben beziggehouden tijdens de dertig jaar dat hij heeft
gewacht met het schrijven van het onlangs verschenen Oorlog en terpentijn.
Al in 1981 had hij namelijk twee schriftjes gekregen van zijn grootvader.
Daarin had deze Urbain Martien zijn memoires opgeschreven, memoires over een
armoedige jeugd in de nadagen van de negentiende eeuw, de eeuw die zoals we
weten met een knal ten einde kwam tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Het was geen geheim in de familie dat Martien niet alleen
in de loopgraven had gediend, maar dat hij zich daar ook kranig had geweerd. De
koperen obus op de trap van het grootouderlijke huis functioneerde als een
permanente herinnering aan de beslissende periode in het leven van de
patriarch. De schriftjes die Martien aan zijn kleinzoon had gegeven met de
mededeling dat hij er misschien wel iets mee kon, waren alleen vanuit het perspectief
van de familiegeschiedenis al een waardevolle bron. Hieruit kon blijken wat
Martien nu allemaal precies had meegemaakt. Maar kon de schrijver Hertmans er
ook daadwerkelijk iets mee? Is het mogelijk om zo lang na de feiten nog een
goed boek te schrijven over een wereldoorlog?
Die vraag is de laatste jaren
een aantal keer bevestigend beantwoord. Zowel Jonathan Littell als Laurent
Binet slaagde erin om een nieuwe literaire noodzaak te vinden voor hun verhalen
over de Tweede Wereldoorlog. Littell maakte met zijn De welwillenden
voelbaar hoe het is om te midden van een ontsporende logica te leven en Binet
liet in HhhH zien dat het in zekere zin nog steeds de geschiedenis is
die ons maakt en niet andersom. In beide gevallen is het schrijven — hoe
verschillend van karakter ook — een manier om rekenschap te geven van de
blijvende invloed van de oorlog. In beide gevallen worden er ook wegen
bewandeld die voorbijgaan aan versleten slogans als ‘nooit meer oorlog’. Er is
immers altijd oorlog en de literatuur is een ruimte waarin onderzoek kan worden
gedaan naar de machinaties ervan.
De oogst aan goede Eerste Wereldoorlog-boeken is veel
minder groot. Erwin Mortiers Godenslaap werd weliswaar onthaald als een
meesterwerk en zelfs Stefan Brijs’ Post voor mevrouw Bromley werd
opmerkelijk vaak serieus genomen, maar de noodzaak van deze romans is toch in
de eerste plaats particulier. Mortier tilde zijn impressionistische
schrijverschap over de loopgravenstrijd heen en bracht een ode aan de belle
époque, de tijd toen België zogenaamd nog gaaf was. Brijs knipoogde een paar
keer verliefd in de richting van de Parnassus en schreef een soap over de
louterende werking van de romantische letteren, zij het uiteraard in een versie
die de romantici zelf nooit zouden accepteren.
Deze bezwaren gelden niet voor Oorlog
en terpentijn. Het taalgegoochel van Mortier en de naïeve fantasie van
Brijs zijn in geen velden of wegen te zien. Hertmans volgt in plaats daarvan
eerder het voorbeeld van Laurent Binet. In het eerste en derde deel van de
roman vermengt hij in korte fragmenten het verhaal zoals hij dat aantreft in de
schriftjes van zijn grootvader met het verslag van zijn eigen worsteling met
het materiaal en de geschiedenis. Net als de Fransman thematiseert Hertmans op
die manier de afstand die hij voelt tussen de schrijver die hij is en de wereld
die opdoemt uit de memoires die hem zijn geschonken.
Geschonken is misschien niet eens
het juiste woord. Naarmate het eerste deel vordert, wordt het duidelijk dat de
roman die zich ondertussen ontvouwt bijna een soort boetedoening is, de
inlossing van een schuld die Hermans op jonge leeftijd op zich heeft geladen
door het dierbare zakhorloge van zijn grootvader te ruïneren. Meteen wordt er
een betekenisvolle associatiereeks geactiveerd, die loopt van het ‘verliezen’
van de tijd, via het opbreken van de continuïteit van de generaties (die loopt
van de overgrootvader die het zakhorloge ooit verwierf, tot de achterkleinzoon
die de tijd van zijn iPhone leest) en de bijna anekdotische symboliek die ons
verankert in een traditie en een cultuur.
Hier moet ik de recensie even
onderbreken. Ik sta namelijk op het punt om kritische bemerkingen te
formuleren, die in de binaire discipline die de literatuurkritiek meer en meer
geworden is, ongetwijfeld zullen worden opgevat als een afwijzing. In de
hongerige zoektocht naar mislukkingen en meesterwerken, labels die op
onduidelijke gronden door wankele journalisten worden verstrekt, is Oorlog
en terpentijn, zeker in het licht van wat er zoal in onze taal verschijnt,
ongetwijfeld een meesterwerk. Nu dat misverstand uit de weg is, vervolg ik
graag het gesprek met de roman.
Dit zijn namelijk niet de boeiendste passages van Oorlog
en terpentijn. In zijn poging om de familiegeschiedenis een grotere
zeggingskracht te geven, plaatst Hertmans de lotgevallen van zijn grootvader in
een wel heel ruim kader. Deels wordt dit ingegeven door diens artistieke
passie. In navolging van zijn vader, de onfortuinlijke frescoschilder François
Martien, is Urbain een verwoed tekenaar en schilder. Hij zal uitgroeien tot een
kundig kopiist die het aandurft om de werken van de allergrootsten naar zijn
hand te zetten: van Velázquez tot Rembrandt. Aan het eind van de roman blijkt
Urbain een bijna subversief spelletje te spelen met de meesterwerken die hij
kopieert, maar omdat deze schilderijen aanvankelijk alleen het speelveld lijken
te moeten markeren waarop Hertmans het drama wil laten ontvouwen, krijgt het
verhaal een merkwaardig grote echo. De zware omstandigheden waarin Urbains
jeugd zich afspeelt, lijken bijna oudtestamentisch; als diens vader naar
Engeland vertrekt, waan je je in een Grieks drama en de scène waarin diezelfde
vader overlijdt, is stof voor een lang uitgesponnen scène in een wagneriaanse
opera.
Van het
aangenaam ontnuchterende effect dat Binet bereikt door zichzelf obsessief in de
geschiedenis te willen schrijven, is hier ook geen sprake. Waar Binet geen
genoegen neemt met de afstand die hij voelt tot zijn onderwerp en zich de
geschiedenis haast toe-eigent, zoekt Hertmans eerder toenadering tot het
verleden via de Grote Universele Thema’s. Hoe bewust hij ook met de
geschiedenis omgaat en hoezeer hij zich ook verzoent met het feit dat die
wereld is verdwenen, het beeld dat er daardoor van het Vlaanderen van de vroege
twintigste eeuw ontstaat, is gek genoeg een zeer melancholisch beeld vol
mythische ondertonen.
Evenzogoed levert dit mooie momenten op. De bladzijden over
het overlijden van Urbains vader horen tot de mooiste van de roman.
Toch heeft de zucht
naar universalisme verstrekkende gevolgen in Oorlog en terpentijn.
Urbain levert zijn gevechten in de roman immers tegen de universele machten en
daardoor raken de krachtsverhoudingen in zijn eigen tijd op de
achtergrond.
Aan het eind van deel één wordt
de Eerste Wereldoorlog aangekondigd met een variant van de zin die we de
komende jaren nog heel vaak zullen lezen: ‘Een week later schiet in Belgrado de
jonge Serviër Gavrilo Princip de Habsburgse aartshertog Franz Ferdinand dood,
en daarmee de hele wereld zoals mijn grootvader die kende’. Het is niet te
loochenen, de moord op de Oostenrijkse troonopvolger zette een hele reeks
gebeurtenissen in gang die uiteindelijk tot de Eerste Wereldoorlog leidden,
maar het mythische beeld van dat ene schot is wat dit tot een klassiek drama
maakt en daardoor het logische beeld voor deze roman. Het drama is echter nog
niet klassiek genoeg. Het vervolg luidt: ‘maar zijn hoofd staat er niet naar om
kranten te lezen. Liever kijkt hij naar de blozende moedermaagden van Rafaël en
Botticelli en knijpt de pijnlijke moeten in de palmen van zijn handen.’ Urbain
wordt dus verteerd door een nog veel klassieker probleem. Bij toeval heeft hij
een naakt meisje gezien dat als de Venus van de al vernoemde Botticelli uit het
water was gerezen en een nieuw soort verlangen in hem had los gemaakt. Met dit
beeld gaat Urbain de oorlog in.
Wat volgt in deel twee is het door Hertmans gestileerde
verhaal van de lotgevallen van Urbain Martien tijdens de oorlog als soldaat van
het Belgische leger. Deze honderd pagina’s vormen een roman in een roman en een
bijzonder goede bovendien. In weinig verhalen over de gevechten in de Eerste
Wereldoorlog vind je zo’n evenwichtige balans tussen heldhaftigheid,
realiteitszin, moreel verval en domme pech. Urbain is tegelijkertijd een
exemplarische oorlogsheld en een zeer doorsnee jongen zonder pretenties, die de
gebeurtenissen neemt zoals ze komen en de dingen bij hun naam noemt. Het
resultaat is een buitengewoon vlot lezend verhaal over verrassingsaanvallen,
moedige expedities en absurde operaties, compleet met hun wanstaltige gevolgen.
En ook de misstanden aan het front worden niet geschuwd. Urbain is bijna het
onderwerp van een Vlaamse opstand. Als hij wordt overgeplaatst omdat hij te
vriendelijk zou zijn voor zijn Vlaamse ondergeschikten, springen zijn mannen
massaal voor hem in de bres en wordt de zaak uiteindelijk gesust. Tegen het
eind van het relaas hekelt Urbain ook de praktijk van de legerleiding om
heimelijk drank te verstrekken in de loopgraven zodat de soldaten dronken hun
dood tegemoet strompelen.
De oorlogsroman die het hart van Oorlog en terpentijn
vormt, is prachtig. Tegelijkertijd is hij echter ook behoorlijk generisch in
zijn beeldenarsenaal en metaforiek. Hoe harder we blijven ontkennen dat er
zoiets is als de Vlaamse Eerste Wereldoorlog-roman, hoe meer dat ook de
realiteit wordt. Feit is echter dat er hele stapels ongelezen oorlogsverhalen
in bibliotheken verscholen liggen met verslagen die bijna altijd veel minder
goed geschreven zijn dan Hertmans’ versie van de herinneringen van Urbain
Martien, maar die veelal wel dezelfde onderwerpen hebben. Dat zijn onderwerpen
die in Oorlog en terpentijn haast niet aan bod komen, omdat het verhaal
blijft functioneren in een universeel kader en het Vlaamse kader slechts nu en
dan aandacht krijgt.
<br
/> In een interview in Knack verklaarde Hertmans een Vlaams antwoord
te hebben willen schrijven op Erich Maria Remarques Im Westen nichts Neues.
Ook uit deze ambitie blijkt Hertmans’ streven naar universalisme. Geen boek
draagt immers op zo’n algemeen niveau een anti-oorlogsboodschap uit. En hoewel
ook Urbains verhaal het in zich heeft om de waanzin van de oorlog duidelijk te
maken aan een hele nieuwe generatie lezers, gaat er door de nadruk op de
universele boodschap van vrede en verdraagzaamheid ook een belangrijk lokaal
conflict verloren.
Vanaf het moment dat Urbain wordt geconfronteerd met het naakte meisje en
bij Hertmans op het abstractste niveau de tegenstelling tussen verleiding en
plicht wordt geactiveerd, speelt dat conflict zich bij Urbain zelf namelijk op
een veel concreter niveau af. Precies
dezelfde metafoor wordt in de oorlogsromans van nobele onbekenden als Jan Gom
Gheuens, Oswald Everaert en vele anderen gebruikt om de strijd voor het behoud
van het eigen geslacht en tegen de verleiding van het kwade buiten te
verbeelden. Tegenover de wulpse Venus (en al snel ook hoertjes, roddelende
viswijven en zo meer) staan dan ook talloze representanten van de Moeder Maagd,
die niet alleen kuisheid maar ook het onbreekbare verbond met het eigen
geslacht symboliseren. De in wit gehulde verpleegsters zijn de meest
voorkomende vervangsters van de heilige moeder in deze en andere romans. De
meest opmerkelijke ‘zuster’ die in Urbains verhaal optreedt, is echter koningin
Elisabeth. Na voor de tweede keer gewond te zijn geraakt, ligt Urbain in de
ziekenboeg en ziet daar onverwachts de vorstin binnenkomen in een
verpleegstersuniform. Zij is de personificatie van het ideaal waarvoor Urbain
zijn leven waagt. Hij kan zijn geluk dan ook niet op als ze voor hem een extra
woordje overheeft. Urbain, zo was haar verteld, had zich namelijk wel erg
heldhaftig gedragen.
Het
is opmerkelijk dat in dit verhaal van gehoorzaamheid en moed, waarin zo’n
symbolische rol is weggelegd voor de zorgzame koningin, koning Albert I
nagenoeg ontbreekt. De soldaat-koning, hét symbool van het Belgische gezag, is
weliswaar geïmpliceerd als Urbain een koninklijke onderscheiding krijgt voor
zijn betoonde moed, maar het is veelzeggend dat die onderscheiding later vals
blijkt te zijn. Iemand moet het origineel achterover hebben gedrukt en hem
hebben vervangen door een vervalsing. Dit komt evenwel op een moment in het
verhaal dat alle representanten van het gezag in een kwaad daglicht komen te
staan: ze blijken steeds nadrukkelijker anti-Vlaams te zijn en gaan er
uiteindelijk toe over drank en lichte vrouwen te verspreiden onder de totaal
gedemoraliseerde soldaten, die dronken en geperverteerd hun ondergang tegemoet
gaan.
Waar het
geloof in de moederfiguren bij Urbain onverwoestbaar is, raakt hij hevig
teleurgesteld in de vaders en dat geldt in overdrachtelijke zin uiteindelijk
ook voor zijn vaderland. Die teleurstelling komt heel even aan bod in deel
drie, als Hertmans een paar begripvolle pagina’s schrijft over het latere
flamingantisme van zijn grootvader. Hij laat echter de kans liggen om Urbains
symbolenarsenaal behalve in het licht van de Grote Traditie ook in de tijd te
begrijpen en dus om naast de religieuze en emotionele, ook de ideologische
dimensie van zijn grootvaders fascinatie voor ‘blozende moedermaagden’ uit te
diepen. Hertmans gaat zodoende nooit echt de confrontatie aan met de Vlaamse
beleving van de Eerste Wereldoorlog, die Urbain met zoveel van zijn tijdgenoten
deelde.
Dat is jammer, maar het goede aan dit boek is dat Hertmans het oorlogsverhaal
van zijn grootvader met zoveel zorg en toewijding heeft behandeld, dat die
ideologische laag toch in de taal bewaard is gebleven. Dat maakt van Oorlog
en terpentijn een boek om je tanden in te zetten.
Stefan Hertmans: Oorlog en terpentijn,
De Bezige Bij Amsterdam, 2013, 333 p., ill. ISBN 9789023476719. Distributie:
Standaard Uitgevers
Oorspronkelijk verschenen in
De Leeswolf 2013
deze pagina printen of opslaan