Vertaald proza

BOEKEN NR. 9, OKTOBER 2018

Klaus Mann: De vulkaan. Roman onder emigranten

door Laurent De Maertelaer

Dolende zielen en reddende engelen
 
In de zomer van 1939, een paar weken voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, verscheen bij de Amsterdamse uitgeverij Querido De vulkaan. Roman onder emigranten van Klaus Mann (1906-1949), een van de bekendste en belangrijkste romans uit de Duitse Exilliteratuur. De roman gaf een panoramisch beeld van de exilervaring in de jaren ‘30, maar werd overstemd door het geweld van de oorlog en raakte in de vergetelheid. Pas in 1956 kwam het boek opnieuw uit bij het Duitse Fischer Verlag, zij het in een op veel punten ingrijpende redactie van Manns oudere zuster Erika. Meer dan tachtig jaar na de eerste publicatie stelt Querido orde op zaken en pakt uit met een primeur: Manns zevende en laatste roman is nu voor het eerst beschikbaar in een uitmuntende Nederlandse vertaling door Nijhoffprijs-laureate Ria van Hengel, die zich bovendien baseerde op de oorspronkelijke Amsterdamse uitgave.
 
Klaus Mann
Op 13 maart 1933, nauwelijks zes weken nadat de nazi’s de macht in Duitsland hadden gegrepen, koos Mann de vlucht vooruit en emigreerde. Hij nam de nachttrein van München naar Parijs, toen een onweerstaanbare trekpleister voor Duitse ballingen en het bruisende centrum van een alsmaar groter wordende exilgemeenschap. Deze rit markeerde niet alleen het begin van een jarenlange ballingschap, maar ook de fanatiek aangehouden strijd tegen het fascisme in al zijn duistere vormen, die de oudste zoon van Thomas Mann als rebelse intellectueel, homoseksueel en drugsverslaafde zou voeren tot aan zijn zelfgekozen dood in 1949. Nadien woonde Mann achtereenvolgens in Amsterdam, Zuid-Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk en de Verenigde Staten.
 
In september 1933 richtte hij in Amsterdam het antifascistische maandblad voor emigrantenliteratuur Die Sammlung op. Tot in augustus 1935 zouden er 24 nummers van verschijnen bij Querido Verlag, de Duitstalige tak van Emmanuel Querido’s uitgeverij. Toen De vulkaan in 1939 bij hetzelfde Querido uitkwam was Mann reeds een gevestigde auteur. Ook als redenaar en polemisch cabaretier, vaak in samenspel met zijn zus Erika, was hij internationaal bekend. Vanaf zijn intrede op het literaire podium in 1925 liet Mann een eigen stem horen en wist zich aan de imponerende schaduw van zijn vader Thomas te onttrekken.  
 
Met enkele romans, verhalenbundels en novelles oogstte hij al in zijn jeugd veel succes: Der fromme Tanz (1925), de eerste Duitstalige roman waarin homoseksualiteit openlijk aan bod komt, Alexander (1929) een historische roman over de grote heerser uit de oudheid, de verhalenbundel Vor dem Leben (1925) en de roman Treffpunkt im Unendlichen (1923), waarin hij een angstaanjagend beeld ophangt van de ‘verloren generatie’ net voor de machtsovername van Hitler en tegelijkertijd afrekent met zijn mentor Gottfried Benn.
 
Zijn belangrijkste romans schreef Mann in ballingschap en die verschenen allemaal bij Querido: het klassieke verhaal over het conflict tussen liefde en plicht Flucht in dem Norden (1934), waarin een bourgeoise flirt met het communisme, zijn Tsjajkovski-roman Symphonie pathétique (1935), Mephisto (1936) over een acteur die heult met de nazi’s uit winstbejag, en ten slotte De vulkaan (1939), waarin hij poogt ‘de verwarde, rijke, troebele exilervaringen in een epische vorm te gieten’, zoals hij schrijft in Het keerpunt (De Arbeiderspers 1999), zijn tweede autobiografie, die in 1942 als The turning point in de Verenigde Staten verscheen (de eerste autobiografie is Kind dieser Zeit uit 1934). Samen met romans als Das siebte Kreus (1942) van Anna Seghers, Arc de triomphe (1945) van Erich Maria Remarque en Exil (1940) van Lion Feuchtwanger vormt De vulkaan een van de onmiskenbare hoogtepunten uit de Exilliteratuur.
 
De vulkaan
Een belangrijke bron voor een goed begrip van Manns ‘roman onder emigranten’ is zonder twijfel Het keerpunt. Hoofdstukken 9 en 10 van dit grandioze egodocument dragen de korte maar veelzeggende titels ‘Exil’ en ‘De vulkaan’. In dat tiende hoofdstuk noemt Mann De vulkaan zijn ‘omvangrijkste’ en ‘misschien wel’ zijn beste boek. Geen enkel ander boek heeft Mann — die door de bank genomen snel schreef en erg productief was — zo lang beziggehouden. Dat het werk aan zijn meest ambitieuze roman tot dan toe regelmatig werd onderbroken kwam door ‘allerlei nevenverplichtingen’: uitgebreide lezingentournees, journalistiek werk over de actualiteit (reportages samen met Erika over de Spaanse Burgeroorlog), reizen naar het Europese vasteland, een ontwenningskuur in april 1938 en het — eveneens samen met zijn zuster — schrijven van Escape to life, een lijvig en rijk geïllustreerd reportageboek over prominenten van de Duitse emigratie in de V.S. (een soort van ‘who’s who in exile’).

In Het keerpunt noteerde Mann dat het effectieve werk aan de roman begon in de herfst van 1937 en eindigde in het voorjaar van 1939. In een dagboeknotitie van 20 augustus 1936 lanceerde Mann voor het eerst het idee van zijn exilroman (toen nog onder de werktitel ‘De vervolgden’) en wanneer hij in september 1936 langere tijd in het New Yorkse Bedford Hotel (een emigrantenbrandpunt) verbleef, zette hij de krijtlijnen uit van wat De vulkaan zou worden. Anderhalf jaar later noteerde hij vanuit hetzelfde hotel in zijn dagboek: ‘De roman afgesloten.’ Het manuscript ging per schip direct richting Amsterdam.
 
In zijn nawoord bij de voorliggende vertaling, stelt Michael Töteberg — uitgever bij Rowohlt, die Manns werk heruitgeeft in het Duits — dat er van de eerste druk van De vulkaan waarschijnlijk niet meer dan 300 exemplaren zijn verkocht. Toen Duitse troepen Amsterdam bezetten, werden nog niet geleverde boekvoorraden in beslag genomen en vernietigd. Jarenlang probeerde Mann een Amerikaanse uitgever te vinden voor zijn roman, maar tevergeefs. Pas in 1956 kwam De vulkaan dankzij de inspanningen van Erika opnieuw uit bij Fischer in Duitsland, zeven jaar dus na de zelfgekozen dood van haar broer en bovendien in een door haar grondig bijgeschaafde versie. Want wat de kritiek toen ontging, was dat Erika niet alleen enkele stilistische correcties had doorgevoerd, maar zelfs meerdere politiek gevoelige passages had geschrapt. De nieuwe vertaling is gelukkig gebaseerd op de originele tekst, de versie zoals Mann die in 1939 had ingediend bij Querido.
 
In de pers kreeg De vulkaan vrij weinig aandacht en werd de roman lauw of vol onbegrip onthaald. Recensenten verweten de auteur dat hij toxicomanie, promiscuïteit, communisme en homoseksualiteit ophemelt en het christelijke geloof in het belachelijke trekt door het opvoeren van engelen die een moreel oordeel vellen. Vanuit de uitgebreide vriendenkring van de Manns komen er wel vele loftuitingen. Stefan Zweig bijvoorbeeld sprak van een ‘krachtig’ en ‘doorleefd’ boek en Lion Feuchtwanger, die al twee jaar bezig was met een roman over hetzelfde thema (het hierboven vermelde Exil, verschenen in 1940) prees vanuit Parijs De vulkaan als een ‘geslaagd, belangrijk boek’. Maar het belangrijkste waardeoordeel komt van ‘De Tovenaar’ in hoogst eigen persoon, vader Thomas, die de roman van zijn oudste zoon de hemel in prijst in een verrassend gevoelige en openhartige brief: ‘Onder de weinige reacties op dit boek die ik heb bewaard, is een zeer mooie brief van mijn vader mij het dierbaarst’, schreef Klaus Mann in Het keerpunt. De brief werd in latere edities geregeld opgenomen als voorwoord bij De vulkaan.
 
Roman onder emigranten
De vulkaan bestaat uit drie delen, die op hun beurt telkens opgedeeld zijn in 5 hoofdstukken, elk van rond de veertig bladzijden. Het eerste deel wordt voorafgegaan door een korte ‘Proloog’, op het laatste deel volgt een even bondige ‘Epiloog’. De proloog bestaat grotendeels uit een brief, gedateerd 20 april 1933, die een jonge blonde man genaamd Dieter schrijft vanuit Berlijn aan zijn vriend Karl, die net is geëmigreerd naar Parijs. Dieter verwijt Karl dat hij zijn vaderland heeft verlaten, beticht hem zelfs van desertie en verklaart tegen emigratie te zijn: ‘Hier moeten we ons waarmaken, hier moeten we strijden, hier zijn we nodig.’ Dieter onderstreept dat hij geen nazi is, maar in de epiloog, meer dan 500 pagina’s verder, herkent de lezer hem meteen als een deserteur uit het nazi-leger. Op de nieuwjaarsdag van 1939 schrijft Dieter opnieuw een brief aan Karl, dit keer vanuit Marseille. Dieter is noodgedwongen emigrant geworden en lucht zijn hart bij zijn vriend Karl, die inmiddels ergens in Joegoslavië verblijft. Dieters nationalisme van voor de vulkaanuitbarsting is in rook opgegaan:  
 
‘De lucht in ons vaderland is vergiftigd. Ademen wordt bijna onmogelijk. Dat is het: je kunt niet ademen. De opgehoopte leugen, de overmaat aan laaghartigheid, ze verpesten de lucht, als een kolossaal kadaver.’
 
De handeling van de drie delen speelt zich af in Parijs, Zürich, Spanje en de Verenigde Staten, tussen 1933 en 1938, in de aanloop dus van de allesvernietigende vulkaaneruptie die de Tweede Wereldoorlog was. Het eerste deel bestrijkt de jaren 1933 en 1934, het tweede gaat over de jaren 1936 en 1937 en het derde sluit het jaar 1937 af en loopt over in 1938. Mann voert een heuse stoet personages op, maar door een geleidelijke en overzichtelijk ingedeelde opbouw toont hij zich een vakkundige en steeds intrigerende verteller en behoudt hij van kaft tot kaft de controle over de diverse verhaallijnen en subplots. Een alwetende verteller stelt in een memorabele openingsscène vier personages voor: op 15 april 1933 bevinden de Duitsers Marion von Kammer, mevrouw Schwalbe, Martin Korella en David Deutsch zich in een Parijs restaurant. Daar wordt het gezelschap — dat net Berlijn is ontvlucht en geëmigreerd naar de Franse hoofdstad — door een Amerikaanse gaste in het eethuis beschimpt en bespuugd: ‘En bas les boches!’ spuwt ze, de haat voor de Duitsers kent geen grenzen.
 
Vertrekkend van deze welhaast symbiotische personages waaiert het verhaal verder uit en vertakt zich tot een caleidoscopisch panorama van de emigrés-cultuur van de jaren ‘30. Marion von Kammer en Martin Korella zijn twee pivotale personages, rond wie een heleboel andere figuren cirkelen. Marion ontvlucht nazi-Duitsland samen met haar moeder en zusters Tilly en Susanne om zich te vestigen in Zürich. Haar inmiddels overleden vader, die in Berlijn een invloedrijke functie als staatssecretaris bekleedde, werd het slachtoffer van zijn verzet tegen de nationaalsocialisten. Enige tijd na aankomst in Zürich reist Marion naar Parijs om haar goede vriend Martin te vergezellen. Ze sluit zich aan bij de vriendenkring van de poète maudit, die bestaat uit emigrés en bohémiens. Martin, die in Parijs ten onder gaat aan een wurgende drugsverslaving, werkt aan een roman over het emigrantenleven en heeft een relatie met Kikjou, een jonge Braziliaan met mystieke trekjes. Het koppel is bevriend met de Franse schrijver Marcel Poiret, die ze leerden kennen in Berlijn. Marcel is op zijn beurt dan weer bevriend met de schilder Professor Samuel, met wie hij samen met zijn Duitse kliek geregeld in café Sélect aan de tafel zit van de rijke bankier Bernheim. Mann slingert zich een weg tussen al deze levens, overhoop gegooid door de oorlog en het nazisme.
 
De levenslopen van de personages hangen op een organische, natuurlijke wijze aaneen, om uiteindelijk een coherent beeld te geven van wat het betekende een ontheemde te zijn. Een mooi voorbeeld van hoe Mann zijn personages gebruikt om een strak web van verhaallijnen te weven, is de levensloop van Benjamin Abel, een Joodse literatuurprofessor aan de universiteit van Bonn die door ‘een conflict met de macht’ de ballingschap in wordt gedreven. In Parijs werkt de filosoof David, een oud-student van Abel, aan een ‘sociologie van de emigratie’ en tijdens een gesprek op het einde van een hoofdstuk vraagt hij zich af hoe het met zijn voormalige lesgever zou zijn. In het volgende hoofdstuk krijgt de lezer meteen een antwoord op die cliffhanger: op hetzelfde moment dat zijn oud-student aan Abel denkt, is die zijn vlucht uit Duitsland aan het voorbereiden om zich te verschuilen in Amsterdam, waar hij in een antisemitische storm terechtkomt. Later vestigt hij zich in de Verenigde Staten, waar hij Marion, die er een carrière uitbouwt als voordrachtkunstenares, leert kennen.
 
Zoals Töteberg terecht opmerkt in zijn nawoord bij De vulkaan: wie anders dan Klaus Mann had deze ‘roman onder emigranten’ kunnen schrijven? Hij kende ‘het provisorische bestaan van de ontheemden’ door en door, de werkelijkheid van de ballingschap was zijn dagelijkse realiteit. Mann was tegen wil en dank een ervaringsdeskundige, belicht de extreme situatie van de emigrantenproblematiek van binnenuit, wat de intense authenticiteit van zijn verhaal alleen maar verhoogt. Hij put gretig uit zijn ervaringen als doorgewinterd emigré en eeuwig rusteloze ziel, vaak met zijn eigen omgeving en ervaringen als primaire bron. Dit maakt De vulkaan tot een soort sleutelroman. Zo is het personage Martin duidelijk gebaseerd op Manns vriend Wolfgang Hellmert, maar ook op zichzelf. Martin en Mann hebben duidelijk veel gemeen: hun verslaving en homoseksualiteit, hun mal de vivre en voorliefde voor de ‘infame lievelingsdichter’ Gottfried Benn, maar ook het feit dat beiden een emigrantenroman willen schrijven en een motto van André Gide willen gebruiken voor hun memoires -- zie alweer Het keerpunt. Erika Mann stond overduidelijk model voor Marion, de surrealist René Crevel inspireerde tot Marcel Poiret en professor Abel is gebaseerd op de schrijvende arts Martin Gumpert, vriend van de Manns op wie Thomas Mann bovendien zijn personage Mai-Sachme in Jozef en zijn broers modelleerde.
 
De vulkaan is de roman die Martin wil schrijven, maar die hij niet kan afwerken door zijn verslaving aan ‘het gif’. In een roes noteert hij zijn wens om te vertellen over ‘de rustelozen en de ontheemden’:  
‘Het is mijn ambitie de kroniekschrijver van hun avonturen en hun nederlagen te zijn, van hun oplevingen en hun ineenstortingen, hun wanhoop en hun vertrouwen. Ik herhaal de eeuwige vraag: Heer, waar brengt u ons naartoe? Wat is onze weg, en waar komen wij aan? Niet alleen de bannelingen, niet alleen de ontheemden vragen dat; maar bij hen die alle bindingen, alle zekerheden zijn kwijtgeraakt, is die vraag het dringendst, het ernstigst, het vurigst.’
 
In een van de onvergetelijke hoogtepunten — een welhaast mystieke passage — geeft de ‘engel van de ontheemden’ opdracht aan Kikjou om Martins emigrantenroman (‘De nauwkeurige kroniek van onze verwarringen, ons lijden, en ook onze hoop’) af te werken. Het zweverige fragment is een mooie illustratie van Manns improviserende en intuïtieve schrijfstijl. Hij schakelt moeiteloos tussen diverse registers, verteltranten, focalisaties en perspectieven (er komen zowel eerste- als tweede- én derde-persoonsvertellers voor). Zo hanteert hij hier een klassieke, bijna heroïsche vertelstem of zet daar een filosofisch standpunt uiteen. Dan schetst hij een situatie als een nieuwsgierige reporter of creëert een spanningsboog die van de hand van een volleerd thrillerauteur zou kunnen zijn.  
 
Het fluïdum in Manns taal gaat niet verloren in Van Hengels’ vertaling. Om anachronismen in de vertaling te vermijden zijn enkele termen die de hedendaagse lezer als onwenselijk ervaart gehandhaafd, zo staat het in een pagina ‘Redactionele aantekeningen’ achterin het boek. Het woord ‘neger’ komt bijvoorbeeld een tiental keer voor. Racisme en jodenhaat, De vulkaan spuwt het allemaal uit. David Deutsch vat het in een vurig gesprek met een Joodse vriendin goed samen:
 
‘De Joodse ballingen zijn voor wie politiek, revolutionair denkt alleen interessant als we van hen weten, of mogen veronderstellen, dat ze ook vijanden van dit regime zouden blijven als het regime afzag van een van zijn schandelijke trucs, het antisemitisme.’
 
De vulkaan
wemelt van dergelijke uitspraken. Manns opzet om een krachtig antifascistisch pamflet te schrijven is meer dan geslaagd en is zo snijdend actueel dat het vandaag niets aan urgentie moet inboeten. Zijn visie is er een van mild defaitisme, maar evenzeer een van hoop, verwachting en toekomst: ‘Een mensenleven, wat is het helemaal? Zó weinig! Zó veel! Je hoeft het alleen maar te leven, verder is er niets mee te beginnen.’

Klaus Mann: De vulkaan, Querido, Amsterdam 2018, 544 p. ISBN 9789021408781. Vertaling van Der Vulkan. Roman unter Emigranten door Ria van Hengel. Distributie: L&M Books 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 10, DECEMBER 2024

Dius

Stefan Hertmans

Kruisende lijnen

Junichiro Tanizaki

Memoires van een kip. Een Palestijnse fabel

Ishaq Musa Al-Husseini

We moeten ‘misschien’ blijven denken

Esther Jansma

Wij van de Ripetta

Thomas Lieske

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 10, DECEMBER 2024

De wens, of Het ware verhaal van Titi en Tony

Tereza Horvathova , Michaela Kukovicova (ill.)

Het is rood en rond…

Jan Jutte

Ludas en Bontje

Jan Paul Schutten, Sanne te Loo (ill.)

Wie heeft Steef opgegeten?

Susannah Lloyd, Kate Hindley (ill.)

Wij, ervoor en erna

Jenny Valentine

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri