Het is een discussie die om de zoveel tijd opduikt, zeker in tijden
waarin cultuursubsidies weer eens ter discussie staan. Wat is eigenlijk de
toegevoegde waarde van kunst? De afdelingen cultuurmanagement proberen dan met
studies aan te tonen dat het kunstenveld een belangrijke werkgever is, en dat
de mensen die cultuur consumeren –
die term! – ook voor een economische return
– dat woord! – zorgen. Dat is natuurlijk waar beleidsmakers op zitten te
wachten: meetbare effecten. Alleen al dat vocabularium wijst op het
neokapitalistische denken waarin ook de kunsten gedwongen worden en gevangen
zitten. Wie antwoorden probeert te bieden los van dat vigerende vertoog wordt
meestal weggelachen: de literatuurwetenschapper die beweert dat je meer begrip
ontwikkelt voor andere posities of ideeën door je in te leven in personages –
dat zal wel, maar wie bewíjst dat? De musicoloog die meent dat er delen in de
hersenen worden geactiveerd waardoor dementie geremd wordt – ja, leuk, maar is
dat hard te maken? De verdediger van de talenrichtingen in het onderwijs, die
onder druk staan door het allesoverheersende STEM-discours, die gelooft dat je
meer mens wordt door het bestuderen van taal, geschiedenis en cultuur – een
geloof, niet meer dan dat.
In dat debat mengt zich filosofe en muziekliefhebber Alicja
Gescinska met het essay Thuis in muziek.
Een oefening in menselijkheid. Zij poneert dat muziek een rol heeft in de
persoonlijke en morele ontwikkeling van de mens. De filosofische kwestie die
zij hier behandelt, is de vraag of er een relatie bestaat tussen muziek en
ethiek:
‘Gaat er van de schitterendste
klanken een civiliserende kracht uit? Draagt schoonheid ook goedheid in zich?’
Het is iets waar zij heilig van overtuigd is tot ze tijdens
een interview de Poolse componist Krzysztof Penderecki de vraag voorlegt. Zijn
antwoord luidt kort en krachtig: nee. ‘Muziek kan de dingen niet veranderen,
hooguit het leed dat zij veroorzaken enigszins verzachten’ is de conclusie. Het
noopt Gescinska tot een onderzoek, dat uitmondt in een verdediging van muziek. Ze
neemt zich voor om het verband tussen ethiek en esthetiek aan te tonen, en doet
dat met behulp van een aantal filosofen. Vladimir Jankélévich, Max Scheler en
Edith Stein ondersteunen haar betoog, dat ze lardeert met referenties aan
literatuur en film. Het neurologisch onderzoek dat de invloed van muziek op
onze hersenen wil aantonen wijst Gescinska af als ontoereikend en ze kiest
radicaal voor een wijsgerige blik op de problematiek.
Word je van muziek een beter
mens? Dat kan, luidt het voorzichtige antwoord. Dat het geen noodzakelijk
gevolg is, ligt zowel aan de muziek als aan de toehoorder. Muziek heeft immers
in de eerste plaats een andere intentionaliteit. Haar doel is niet: opvoeden of
moraliseren. Dat muziek een effect op je heeft, is een bijproduct. Daarnaast is
er de luisteraar, die niet per se gevoelig is voor de mogelijke positieve
bijwerkingen van muziek. Het voorbeeld dat gegeven wordt, is bekend: de
kampoversten waren overdag moordzuchtige nazi’s die duizenden mensen de dood
instuurden, maar ’s avonds tot tranen toe bewogen werden door de muziek van
Franz Schubert. Dat lijkt voldoende bewijs voor het feit dat er überhaupt geen
verband bestaat tussen het luisteren naar hoogstaande muziek en een groot
moreel bewustzijn. Gescinska komt met een tegenvoorbeeld uit de film Das Leben der Anderen, waarin de
hardvochtige stasi-officier breekt dankzij een muziekstuk. Het problematische
aan deze redenering is natuurlijk dat feiten hier geconfronteerd worden met een
scène uit fictie. Hoewel iedereen vast het gevoel kent dat muziek in staat is
je emotioneel te overrompelen, overtuigt de redenering daardoor helaas niet
helemaal.
Krachtiger
wordt het betoog wanneer Gescinska het concept van empathie invoert. Tegenover
de kennis die het gevolg is van wetenschap, plaatst zij het domein van de kunst
dat voor meer begrip zorgt. Het beter begrijpen leidt vervolgens tot medeleven
en dus tot een minder radicale houding en een groter inzicht in de medemens. Kunst
biedt geen verklaringen, maar zorgt ervoor dat je beter verstaat waar het om
gaat – dat is niet heel grijpbaar of bewijsbaar, maar precies daarin schuilt de
waarde van muziek. Daarom overstijgt de kracht ervan het ontspannende effect.
Dat kan muziek zeker hebben, maar reduceert haar tot het
therapeutisch-pragmatische domein. Gescinska maakt een onderscheid tussen
‘muziek die ons van onszelf doet wegdrijven en muziek die ons naar onszelf
voert’. Het is die laatste vorm van muziek die raakt aan ons menszijn: muziek
is persoonlijkheidsvormend, en heeft een impact op je identiteit. Dat laatste
punt toont Gescinska aan met behulp van haar eigen geschiedenis als Belgische
met Poolse roots. Eerder dan in Polen voelt ze zich thuis in Poolse muziek. Het
is een sterk verhaal waaruit blijkt dat je identiteitsgevoel niet hand in hand
hoeft te gaan met nationalisme, maar te maken heeft met gevoelens die het
territorium overstijgen.
Gescinska heeft met Thuis
in muziek een prikkelend essay geschreven waarin heel veel elementen uit de
muziekfilosofie worden aangeraakt en je krijgt het gevoel dat ze er nog veel meer
over te zeggen heeft. Hopelijk vormt dit boekje de aanzet tot een grondige
filosofische reflectie over het onderwerp waarin de elementen die hier soms
vluchtig worden aangehaald dieper worden uitgewerkt. En met betrekking tot kunst
in het algemeen, want wat Gescinska hier voor muziek tracht aan te tonen, geldt
mutadis mutandis ook voor literatuur, theater of beeldende kunst. Misschien is
het niet positief wetenschappelijk in te schatten wat daarvan de effecten zijn,
maar ze zijn van onschatbare waarde.
Alicja Gescinska: Thuis in
muziek. Een oefening in menselijkheid, De Bezige Bij, Amsterdam 2018, 125 p.
ISBN 9789403138503. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan