Het gedicht of beter de monoloog ‘Le Hareng
saur’, vertaald als ‘De bokking’ eindigt met de strofe :
‘Ik heb dit verhaal gemaakt –
simpel, simpel, simpel,
Om de grote mensen boos te maken –
ernstig, ernstig, ernstig,
En de kinderen te vermaken – klein,
klein, klein.’
Het is wellicht de bekendste tekst van Charles Cros (1842-1888), een inventief
dichter en een dichterlijk uitvinder ; een monoloog die hijzelf meerdere keren
voordroeg in het beroemde cabaret Le Chat
Noir; een van die absurd-geestige monologen waarmee hij een nieuw literair
genre introduceerde. De beroemde acteur Ernest Coquelin zou er meerdere voor
het voetlicht brengen.
Illuster tijdgenoot van dichters als Charles Baudelaire,
Stéphane Mallarmé en Paul Verlaine zal Cros toch in de vergetelheid raken
ondanks het feit dat de surrealisten in hem een inspirator zagen voor hun intuïtieve
en onderbewuste aanpak van literatuur en kunst. Stichtend lid van tot de
verbeelding sprekende en in de sfeer van la bohème gedrenkte dichterlijke
cenakels als Le Cercle des poètes
Zutistes, de Vilains Bonshommes
en de Hydropathes zal hij ook zijn
maatschappelijke verantwoordelijkheid niet ontlopen en meevechten in de Commune
van Parijs.
Een
kleinere dichter (a minor poet)
zeker, maar wiens eerste bundel Le
Coffret de santal (1973) door Verlaine werd gekarakteriseerd als ‘des
bijoux tour à tour délicats, barbares, bizarres, riches et simples’. Een aantal
van die bizarre maar delicate teksten en gedichten werden ter kennismaking in
deze bundel verzameld waaromheen drie dichters en één illustratrice een
artistieke rondedans uitvoeren. Een poëtisch commentaar op het werk van de
wonderlijke artiest die Charles Cros was.
‘Alles heb ik aangeraakt : vuur, vrouwen, appels ;
Alles opgesnoven : winter, lente, zomer ;
Alles buitgemaakt,
geen muur hield me tegen’.
De dichter Harry Van Doveren (1953) duikt, met Mijnheer Cros (‘hij is van tweeën een’)
in zijn persoonlijk leven waarin de grootmoeder (‘De ochtendkrant en het
dagelijks twistgesprek met Mami zijn met elkaar getrouwd’) en zijn hond (‘Mijnheer
Cros heeft een hond op even dagen. Alle andere dagen is Satin op een ander’)
een fundamentele rol spelen. Hij denkt ‘aan het bevriezen van geluid. Om later,
als het geluid smelt, de muziek opnieuw te horen’ en weet dat de paraplu ‘een
vorm is die zich aanpast aan de feiten’.
Theo Rikken (1949) wandelt met
de dichter door Parijs op zoek naar zijn verdwenen geliefde (‘Zij die met mijn
verzen spot en zich opsmukt voor een ander’). In de rue Ménilmontant vraagt hij
de concierge ‘Woont Marie de la Ruelle in dit blok?’ In de rue Richier bezoekt
hij de schilder waarvoor ze model stond. Ze zou in de rue Palestro zou wonen,
zegt deze : ‘Huurt er een kamer, een mansarde.’ Maar de vrouw op het trottoir
heeft haar nog nooit gezien. De schilder weet het ook niet meer en samen lurken
ze aan een waterpijp. ‘Zou ze wel Marie heten?’
Kreek Daey Ouwens (1942) van haar kant gaat naar een van zijn optredens. ‘Mijnheer Cros begint zijn lezing
zwak. Hij weet dat alles wat hij zegt niet van hem is. Tegelijk weet hij heel
goed dat hijzelf aan het woord is. Nu wel tenminste.’ En wat doet Mijnheer Cros
‘hij schrijft een brief aan zichzelf. Wees gelukkig, schrijft hij. / Bij het
herlezen van de brief is hij de wanhoop nabij. De laatst hier opgenomen
monoloog van Cros, ‘Vroeger’, besluit zo:
‘Het einde van het verhaal? Maar er was geen einde. Men had
geen einde uitgevonden. Eindigen, dat is een uitvinding, een vooruitgang. Oh!
De vooruitgang. De vooruitgang!
Hij gaat weg, dwaas.’
De illustraties van
Ineke Van Doorn (1961) doordesemen op gepaste wijze dit sensibele,
hartverwarmende tribuut aan een origineel, betrokken maar ook zeer kwetsbaar
mens.
Charles
Cros e.a.: Mijnheer Cros, IJzer, Utrecht 2018, 122 p. ISBN 9789086841622. Distributie EPO
deze pagina printen of opslaan