Menno Wigman is
ontegensprekelijk een boeiende creatieve auteur, die daarnaast in literaire
tijdschriften zijn lezers ook als criticus weet te boeien. Wigman gaat namelijk
steevast vanuit een persoonlijke betrokkenheid op zoek naar wat een gedicht
typeert: het poëtische effect en de manier waarop dat in literatuur gestalte
krijgt. Daarbij bestaat er een duidelijk verband tussen de dichter en de
criticus: Wigman steekt zijn eigen positie nooit onder stoelen of banken. Hij
is geen afstandelijke beschouwer maar een gepassioneerd lezer, die zijn
bewondering of zijn ontgoocheling nadrukkelijk laat zien.
In Red ons van de dichters
zijn een aantal van die korte beschouwingen verzameld. De begeesterende toon
van Wigmans teksten blijft onveranderd bewaard, maar al bij al valt toch op dat de
meeste essays nogal oppervlakkig zijn. De dichter citeert vaak uit het oeuvre
van geliefde en verguisde dichters, maar al te vaak blijft het bij charmante
maar weinig diepgravende beschouwingen over de kwaliteit van poëzie. Het ergst
is de afdeling ‘Vers tegen vers’, oorspronkelijk verschenen in het informatieve
maar vooral vlotte poëzietijdschrift Awater, waar Wigman telkens twee
gedichten over eenzelfde thema vergelijkt. Wat stof voor boeiende bedenkingen
had kunnen opleveren, verwatert tot losse praatjes. Hier en daar toont Wigman
wat hij werkelijk kan, maar over het algemeen blijven zijn opmerkingen hoogst
vrijblijvend. De toon is die van een vlotte jongen die vooral niet moeilijk wil
doen; regelmatig wordt de lezer aangesproken en om het herkenbaar te houden,
wordt het betoog gelardeerd met persoonlijke anekdotes en eigen meningen.
In feite loont
enkel de slotafdeling van Red ons van de dichters echt de moeite. In
‘Onder vreemde wolken’ verzamelt Wigman een aantal Berlijnse dagboekbladen,
notities die hij maakte tijdens een verblijf in de legendarische maar zwaar
beladen Duitse hoofdstad. De stad confronteert de auteur met alles wat
wezenlijk is voor zijn oeuvre. Dat zijn allereerst herinneringen uit zijn eigen
verleden, zijn ervaringen met vrouwen, zijn problematische seksualiteit (en de
poëzie die hij daarover schrijft). Minstens even belangrijk is de confrontatie
met een taal die aan het Nederlands herinnert maar er niet mee samenvalt: die
kruisbestuiving van talen levert mooie beschouwingen op over literatuur (er
wordt vaak geciteerd uit bewonderde dichters), over de relatie tussen taal en
werkelijkheid, over begrijpen en misverstanden.
Ten slotte is Berlijn een stad met een traumatiserend
verleden. Overal wordt Wigman geconfronteerd met de sporen van de Tweede
Wereldoorlog en de gevolgen van het IJzeren Gordijn, maar even belangrijk is de
manier waarop de dichter gefascineerd wordt door de terroristen van de Rote
Armee Fraktion. Hun gevaarlijke combinatie van idealisme en fanatisme betrekt
hij in feite ook op zijn eigen bestaan. De band met waanzin en het verblijf van
de dichter in een instelling worden ook regelmatig besproken. Op die manier
bieden deze Berlijnse notities duidelijk een meerwaarde: ze leren ons iets over
de artistieke en existentiële drijfveren van de auteur Wigman zonder te
vervallen in exhibitionisme of prietpraat. Maar loont dat de moeite om dit boek
aan te schaffen?
Menno Wigman: Red ons van de
dichters, Prometheus, Amsterdam 2018, 239 p. ISBN 9789044637779.
Distributie Pelckmans Uitgevers
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf
deze pagina printen of opslaan