‘En dan de stank. Daar was niets vriendelijks
of onzekers meer aan: het was een lijkenlucht die zijn tenten op het eiland had
opgeslagen. Een geur die iedereen herkent, die uit struikgewassen opstijgt om
er te sterven en er dagenlang ligt te rotten...’
Op een eiland in de Middellandse
Zee, deel van de kleine archipel van de Hond (‘de bek geopend, de hoektanden
ontbloot, klaar om te verscheuren’) en uitsluitend bewoond door vissers en
kleine wijnboeren, liggen, op een vroege maandagochtend in september, drie
lijken op het strand. Jonge zwarten, vluchtelingen. Ze worden bijna tegelijk
ontdekt door een gepensioneerde onderwijzeres die er iedere dag haar hond
uitlaat, de nieuwe onderwijzer, vers van het vasteland, die er al joggend zijn
jeugdige vorm onderhoudt, de strandjutter Amerigo en Zwaardvis, een visser op
zoek naar een losgeraakte kreeftenfuik.
Ze besluiten de burgemeester en
de dokter te verwittigen die de lijken laten overbrengen naar een koelruimte in
afwachting van een crisisberaad dat de avond zelf nog wordt gepland. Intussen
is aan alle getuigen volstrekte zwijgplicht opgelegd. De burgemeester denkt er
immers aan het gebeuren toe te dekken, uit angst dat de bouw van een
Thermenhotel in het gedrang komt wanneer het investeerdersconsortium ervan
hoort. Zeker als de ophef het vasteland zou bereiken en de media het
vulkaaneiland, dat tot dan toe vrij bleef van zulke drama's, zouden
overspoelen. Het Thermenproject is, naar zijn mening, absoluut noodzakelijk om
het eiland levensvatbaar te maken en toeristisch aantrekkelijk, iets waartoe de
regelmatig rommelende vulkaan, de Brau, niet echt in staat is.
Tijdens de
vergadering komt ook nog de pastoor opdraven, die vreest dat elke verstoring
van de orde aanleiding kan zijn voor nog meer corruptie en losbandigheid. En er
wordt besloten de lijken in het belang van het dorp spoorloos te laten
verdwijnen in een vulkaangat. Enkel de onderwijzer, nieuweling in de van nature
erg gesloten gemeenschap en verontwaardigd omdat de pastoor het woord ‘neger’
in de mond neemt, protesteert. Maar tevergeefs.
De omerta blijkt te werken, ook
al omdat de hele dorpsgemeenschap met spanning wacht op het sein van de start
van de S'tunella, de wonderbaarlijke tonijnvangst die telkens het jaar voor het
eiland goed maakt. Maar de onderwijzer laat het er niet bij zitten en start op
zee met een aantal experimenten die moeten verklaren hoe het komt dat de lijken
juist op dit eiland zijn gestrand, ondanks het feit dat dit niet overeenkomt
met de logica van de stromingen ter plaatse.
De dag dat hij zijn rapport, dat
wijst op criminele feiten, wil kenbaar maken, stapt een uiterst arrogante en
cynische politiecommissaris van de ferry. Hij confronteert de burgemeester met
een aantal satellietfoto's en zet hem zodanig onder druk dat deze geen andere
mogelijkheid meer ziet dan zich van de onderwijzer te ontdoen.
Het verhaal neemt
hier wel erg verrassende wendingen, die, ieder op zich, interessante
perspectieven openen en rake beschrijvingen opleveren, maar die tegelijk ook de
thematiek van de roman - menselijkheid versus eigenbelang - overladen en
uiteindelijk verzwakken. Ook stilistisch dreigt het vermengen van ethische
beschouwingen en een moraliserend oordeel met de beschrijving van uiterst
realistische gebeurtenissen en de karikaturale en soms groteske personages,
zijn uiteindelijke doel te missen: de lezer aangrijpen. Anders dan in eerdere
romans, blijft Philippe Claudel op te grote afstand van zijn eigen verhaal, en
is zijn teleurstelling in mens en maatschappij blijkbaar zo groot geworden dat
zelfs het geloof in zijn eigen personages erbij is ingeschoten.
Philippe Claudel:
Archipel van de hond, De Bezige Bij, Amsterdam 2018, 237
p. ISBN 9789403125404. Vertaling van L'archipel du chien door Manik Sarkar.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan