Er was
geen bescherming, geen enkele
1682, koloniaal Amerika. Jacob
Vaark is uit Europa geëmigreerd naar Virginia. Het land is nog een wildernis,
de maatschappelijke structuren onzeker. Er is groot geld te verdienen met
suikerriet op Barbados, maar Vaark wil daar aanvankelijk niet aan beginnen. Hij
is een individualist en een man met een geweten. De slavenhandel, de grondstof
van het economisch succes, staat hem tegen. Slavernij is weliswaar gangbaar en
Vaark heeft zelf ook slaven, maar er is een verontrustende ontwikkeling aan de
gang. Zowat tien jaar eerder was de “oorlog van het volk” (Bacon’s Rebellion,
1673) neergeslagen. Daarin vochten eigenaars, slaven en vrijen — blanken,
zwarten en indianen —, samen tegen het grootgrondbezit. De nederlaag had een
hele reeks wetten tot gevolg om de financiële belangen van de landeigenaren te
beschermen. Het zijn wetteloze wetten, vindt Vaark, die elke blanke het recht
verlenen om welke reden dan ook elke zwarte te doden. De zwarten zullen er
gaandeweg systematisch en volledig door geïsoleerd raken. Blanke slaven hebben
ondanks het feit dat hun omstandigheden dezelfde zijn, nog altijd het
onderscheid van hun huidskleur. Een blanke slaaf op de vlucht kan opgaan in de
massa, een zwarte zal altijd en overal herkenbaar zijn. We bevinden ons op een
cruciaal moment in de geschiedenis, waar de grondvesten voor de Verenigde
Staten worden gelegd. Thomas Jefferson schrijft in 1776 de gelijkheid en de
vrijheid van iedereen in de ‘Declaration of Independence’ in, terwijl “The
great American experiment” berust op slavernij, gekoppeld aan racisme.
Via een advertentie
zoekt Vaark zich een geschikte vrouw in Europa. Rebekka wordt door haar vader
van de hand gedaan aan wie ook hem de kosten voor haar levensonderhoud wil
besparen. Jacob en Rebekka hebben drie vrouwen in dienst op hun bescheiden boerenbedrijfje:
Lina is gekocht, ze is indiaanse en haar stam is uitgeroeid door de pokken.
Sorrow is de blanke dochter van een zeekapitein die in een schipbreuk is
omgekomen, en mentaal beschadigd; Jacob heeft haar “aanvaard” van de mannen die
haar redden en vervolgens verkrachtten. Florens is een zwarte slavin, die Jacob
aannam als aanbetaling van een schuldenaar. En dan zijn er nog twee blanke
schuldslaven, Willard en Scully, die Vaark af en toe in bruikleen krijgt als
‘pachtgeld’ voor een stuk land. Deze stuk voor stuk verweesde mensen vormen
samen een hechte gemeenschap in een nog onontwikkeld land, en ze leiden hun
leven zonder aansluiting te zoeken met de buitenwereld. De bescherming die de
groep biedt, is daardoor uiterst relatief, want op het moment dat Vaark sterft,
staat alles op losse schroeven. Er zijn nl. geen maatschappelijke structuren
die dit individualistisch project ondersteunen en het is gedoemd om samen met
hem te verdwijnen.
Een daad van barmhartigheid draait in hoofdzaak om de vier
vrouwen, en Florens vormt de kern ervan. Ze is bij aanvang van het boek
onderweg om de zwarte smid — een vrij man — te halen, die het smeedwerk aan
Vaarks nieuwe huis verzorgd heeft. Hij heeft toentertijd Sorrow van de pokken
genezen en nu rekent Rebekka er vast op dat hij ook haar kan redden. Zij is
stervensziek, haar man is pas ook aan de gevreesde kwaal bezweken. “Niet
doodgaan, Mevrouw. Niet doodgaan. […] drie vrouwen en een kind, zonder man,
alleen, die aan niemand toebehoorden, waren een soort loslopend wild waar
iedereen op kon jagen.” Florens is een bijzonder kwetsbaar kind van ongeveer 16
jaar en Lina kan niet begrijpen waarom Rebekka precies haar naar de smid
stuurt. Een vrouw alleen op reis loopt grote risico’s en een brief van haar meesteres
is het enige wat haar kan beschermen tegen de gelegaliseerde willekeur
tegenover zwarte slaven. De kans is groot dat ze het niet haalt, of wanneer
toch, dat ze niet terugkomt, want ze is smoorlijk verliefd op die smid.
Er bestaat een sterke
verbondenheid tussen de vrouwen en binnen hun relaties is met name de
moeder-kindrelatie de belangrijkste. Het gestoorde meisje Sorrow bloeit
verrassend open wanneer ze zwanger wordt en wanneer ze haar kind baart,
verandert ze haar naam in ‘Complete’. Rebekka heeft zelf haar vier kinderen
verloren en zowel zij als Lina koesteren moedergevoelens tegenover Florens. En
Florens is met “die combinatie van reddeloosheid, toeschietelijkheid en vooral
de bereidheid zichzelf de schuld te geven van andermans misdragingen” in
meerdere opzichten slaaf van zichzelf. De oorzaak ligt in een wanhopige daad
van moederliefde. Toen Jacob de tabaksplantage van Florens’ vorige meester
bezocht om een regeling te bespreken voor diens uitstaande schulden, bood de Portugese
planter hem Florens’ moeder en haar twee kinderen aan bij wijze van betaling.
Jacob wees het aanbod af. De vrouw, die haar zoontje nog zoogde, smeekte Jacob
om toch haar dochter, Florens, te nemen. Een kind van nauwelijks acht, met te
vroeg ontwikkelde borstjes en de afgedankte schoenen van haar ‘senhora’ aan
vanwege haar fragiele voeten. ‘Senhor’ had zijn oog al op haar laten vallen en
Florens’ moeder wilde het meisje weg van de plantage, want “als vrouw op deze
plek ben je een open wond die nooit geneest.” Ze zag menselijkheid in Vaark en
hoopte voor Florens op een beter leven bij hem. Florens kan haar moeders
drijfveer onmogelijk begrijpen (in haar hoofd koos die ervoor haar zoontje te
beschermen en haar op te offeren) en het zal haar ziel volledig uithollen. Ze
heeft zelf geen enkele wens naar vrijheid — vrijheid brengt keuzes mee en dat
maakt haar bang — enkel naar liefde en bescherming. Ze tracht zichzelf opnieuw
‘compleet’ te maken in haar smachtende liefde voor de smid (“jij vormt mij en
mijn wereld”), die haar zal afwijzen precies vanwege haar totale
afhankelijkheid. Zij is voor hem een slavin “uit eigen wil.”
Noch haar moeders liefde, noch
Vaarks barmhartigheid hebben Florens uiteindelijk bescherming kunnen bieden.
“Er was geen bescherming. Geen enkele.” Niet voor het slavinnetje met de voeten
van een Portugese dame, niet voor de komende generaties zwarte slaven. Want op
hetzelfde moment dat Vaark zijn daad van barmhartigheid stelt en het meisje
aanneemt, groeit in zijn hart ook een verlangen naar de rijkdom die anderen met
zoveel gemak vergaren. Hij zwicht en vergoelijkt: “er was een wezenlijk
verschil tussen de intieme omgang met slavenlijven op [de tabaksplantage] en
een ploeg arbeiders ver weg op Barbados. Nietwaar?” En met die historische
keuze bouwt hij mee aan een racistisch Amerika dat zijn rijkdommen comfortabel
vergaart door uitbuiting in gebieden ver buiten het gezichtsveld.
Het verhaal dat ik
hierboven schets, mag dan de noodzakelijke context en het kernthema omvatten,
het kan onmogelijk zelfs maar een idee geven van de veelledigheid en
complexiteit van Een daad van barmhartigheid. Er zijn dertien
hoofdstukken, die telkens een deel van het verhaal van een van de zeven
personages vertellen. Het boek opent met het ik-verhaal van Florens. De overige
verhalen, met een personele verteller in de derde persoon, dragen elk vanuit
een ander perspectief de context aan waarin dat van Florens begrepen moet
worden. Elk verhaal bouwt vanuit een strikt eigen beleving voort op het ander
en ze trekken als het ware concentrische cirkels rond het ik-verhaal van
Florens. Ze raken elkaar hier en daar, maar komen nooit echt samen. Deze
structuur wordt opgebouwd naar een dramatisch hoogtepunt in de laatste twee
hoofdstukken, waarin Florens voor het eerst haar moeder aanspreekt, en de
moeder zich in een innerlijke monoloog tot haar dochter richt. Zonder dat ze
samen kunnen komen.
De individuele verhalen zijn sterk gefragmenteerd; Florens schakelt in
haar ononderbroken gedachtestroom zonder enige overgang van een periode naar
een andere over, ze vertelt consequent in de tegenwoordige tijd, zonder enige
chronologie of zichtbare logica te respecteren. Op het moment dat bv. de
verhalen van Florens en Lina elkaar raken, lopen het ik-perspectief en het
zij-perspectief eventjes door elkaar; het woordje ‘rum’ — en de impliciete link
naar het suikerriet en de slavernij — is
voor de lezer de enige verbindende factor. Een moeilijke structuur, waarin geen
enkel verhaal ooit op zich wordt afgerond en waarvan je de samenhang, en de
verbanden die nodig zijn voor een goed begrip, slechts na herhaald lezen en
regelmatig terugbladeren ontdekt. Morrison biedt haar lezers nooit het comfort
van een eenvoudige verhaallijn of een klaar inzicht, en dat kan bij momenten
best frustrerend zijn. Maar in die fragmentarische, ondoorzichtige structuur
waarin de lezer vergeefs naar houvast zoekt, weerspiegelt zich de kwetsbaarheid
en de onbestendigheid van al die onvrije, uiteengeslagen levens
Een daad van barmhartigheid
bevat van het mooiste poëtisch proza dat ik al gelezen heb. Morrisons taal is
zoals altijd pregnant, bij momenten bezwerend en met een magische zweem, maar
anders dan in bv. haar meest geroemde boek Beminde, is ze tegelijk sober
van stijl en spaarzaam met woorden. Elk personage heeft een individuele stem en
vooral die van Florens is bijzonder. Uit het Portugees dat ze met haar moeder
sprak, de Bijbelse teksten die ze van de Eerwaarde Vader leerde, en de vreemde
taal die er bij Vaark gesproken wordt, vormt ze een idiolect van eenvoudige
zinnen, uitsluitend in de tegenwoordige tijd. Met een simpele, licht afwijkende
syntaxis die wat naïef aandoet, een sterk visueel woordgebruik en een directe
symboliek heeft Florens’ taal toch ook iets gesofisticeerds. In de Nederlandse
vertaling verliest deze taal wel nogal wat van zijn kleur. Nicolette Hoekmeijer
heeft op bepaalde momenten het lichte exotisme niet kunnen bewaren en op andere
te veel voor een echte pidgintaal gekozen. Maar ook Morrison heeft dit register
niet over de gehele lijn even goed volgehouden en er zitten enkele vreemde
stijlbreuken in het boek. Wat niet belet dat ik Een daad van barmhartigheid
als een van Morrisons beste beschouw.
Toni Morrison: Een daad van
barmhartigheid, De Bezige Bij Amsterdam, 2008, 221 p. ISBN 9789023430544.
Vert. van: A mercy door Nicolette Hoekmeijer. Distributie: Standaard
Uitgeverij
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf
deze pagina printen of opslaan