Beschrijf
het maar, als je weet hoe
Ze hadden niet op die plek mogen
zijn, maar de twee kinderen negeerden de angstaanjagende waarschuwingen en de
bordjes met een doodskop erop om naar de kudde paarden te gaan kijken, waar
twee hengsten elkaar voor het leiderschap bekampten. ‘Ze waren zo mooi. Zo
onstuimig. En ze stonden daar als mannen.’ Een eindje daar vandaan zijn ze er
getuige van hoe een lijk wordt gedumpt. Er stak een zwarte voet uit de kuil, de
gezichten van de mannen met de spaden konden ze niet zien. ‘[D]e paarden, een
mannenvoet en een trillende Ycidra onder mijn arm’, dat zijn de zaken die
Franks gedachten zo’n vijftien jaar later nog altijd beheersen.
Hij heet Frank Money. Er is geen
enkel verband tussen zijn naam en zijn lot. We treffen hem aan in de ziekenboeg
van de gevangenis, vastgebonden op een bed. Hij houdt zich doodstil, want als
ze denken dat hij nog steeds onder de invloed van morfine is, laten ze de
volgende injectie misschien achterwege. Dan heeft hij een kans om zich van zijn
boeien te ontdoen en in de nacht te ontsnappen. Zo gebeurt het en Frank Money
zoekt zijn toevlucht in een nabijgelegen kerkje. Dominee Locke vangt hem op en
rust hem zo goed en zo kwaad als het gaat uit voor zijn reis naar Lotus,
Georgia. Dat is zijn thuisbasis.
Hij had niet gedacht
dat hij ooit nog zou naar terugkeren naar dat godvergeten gat, maar hij heeft
geen keuze. Het gaat niet goed met zijn zus Ycidra, kortweg Cee. Ze is het
slachtoffer geworden van ene dokter Beau, met interesse in de eugenetica, die
medische experimenten op haar heeft uitgevoerd. Als hij geen haast maakt, redt
ze het misschien niet. Zij is de eerste voor wie hij ooit verantwoordelijkheid
opnam en de herinnering aan dat voorval uit hun kindertijd, waarin hij haar van
angst bevende lichaam met het zijne beschermde, houdt hij voor ogen als een
fundament in zijn lamentabele leven. Hij was haar beschermer. Vanaf het moment
dat hij Georgia verliet om te gaan vechten in Korea, ging het stijl bergaf met
haar. Maar zonder Cee is ook hij niets. Het beeld dat hij heimelijk van
zichzelf heeft, ‘ligt diep in haar begraven: het beeld van iemand die sterk en
goed is’.
Het
verhaal van deze diep geschonden levens ligt ingebed in de geschiedenis die
Toni Morrison in elk van haar boeken telkens opnieuw beschrijft: die van de
identiteitsvraag van de zwarte Amerikaan en bij uitbreiding van de dwalende
mens, die greep tracht te krijgen op zichzelf. Dat verhaal komt — Morrisons
stijl getrouw — in flarden: snippers uit de Amerikaanse geschiedenis, een
persoonlijke herinnering, een onafgemaakte tijding. Een bekend motief in de
Amerikaanse literatuur is dat van de identiteit die ontleend wordt aan de grond
waarop men leeft. Voor de zwarte Amerikaan was dat altijd al een hoogst
onbestendig iets: ineens konden mannen ‘met of zonder insigne maar steevast met
een wapen’ je dwingen te vertrekken, anders… Dat ‘anders’ was sterven, zoals
een oude man uit Franks kindertijd. Hij weigerde te gaan en werd opgeknoopt aan
de magnoliaboom in zijn eigen tuin, de oudste van het district.
‘Thuis’, wat kan dat
betekenen voor mensen die slechts de speelbal zijn van anderen, die willekeurig
uit hun huizen verdreven worden en neerstrijken op een plaats waar niets van
hen is en niets de moeite waard om voor te leven? En wat een thuiskomst is het
voor de zwarte soldaat uit Korea, die in de oorlog een mogelijkheid zag om aan
de maatschappelijke onvrijheid van zijn land te ontsnappen — in het leger was
de segregatie afgeschaft — en die, terug op Amerikaanse bodem, bij elke stap
die hij zet, met een diepgeworteld apartheidsstreven geconfronteerd wordt?
Morrison plaatst de zwarte man zonder zelfbeschikking in een krachtig visueel
contrast met de steigerende hengsten — ‘ze verhieven zich als mannen’ — uit de
openingsscène. Het ontzag van de kinderen bij dat geweldige en gewelddadige
tafereel botst heftig met de verschrikking en de angst als ze even later zien
hoe het lijk van een zwarte man begraven wordt. Zien ze de afloop van een
lynchpartij? Pas op het einde van het boek kun je het verband leggen tussen
deze scène en het verhaal van de weddenschap die door blanke mannen was
opgezet. Ze waren uitgekeken op hondengevechten en dus dwongen ze voor hun
verder vermaak een zwarte vader en een zoon om tot de dood met elkaar te
vechten. De ‘overwinnaar’ was vrij om te gaan.
De jonge Frank heeft echter het
beeld van de viriele hengsten onthouden, de begrafenis was hij vergeten. De
strijd van trotse, vrije wezens die in hun eigen recht staan, wordt in het hele
boek verbonden met een geïdealiseerd manbeeld. Daar en toen voelde Frank zich
de beschermer van zijn kleine zus; sterk en goed, de man die hij wil zijn. Maar
kracht en mannelijkheid dienen zich uiterst ambivalent aan. De schoonheid en de
vrijheid van de paarden gaan gepaard met beenhard geweld en het recht van de
sterkste — en het is bovendien zeer tijdelijk allemaal, want tijdens de
schaarste in de Tweede Wereldoorlog wordt de kudde geslacht. En geweld brengt
geweld voort; de slagen die de zwarte man die hij op de trein ontmoet,
incasseert van een blanke, krijgen waarschijnlijk een vervolg in huiselijk
geweld — of is dat slechts een interpretatie van de verteller? Frank gelooft
het althans niet. Ondraaglijk was de confrontatie met zichzelf, toen een klein
Koreaans meisje zichzelf aanbood in ruil voor eten. Ze was zo heftig dat hij
het kind in het gezicht schoot. En dan heb je nog die mysterieuze verschijning
in zoot suit. Is het een schim, of een van Franks wanen? Frank heeft
alleszins geen hoge pet op van de mannelijkheid van zoot suiters, maar
elders in de tekst wordt zeer terloops de link gelegd met de zoot suit riots
uit 1943, waardoor opnieuw de problematiek van de segregatie en de groeiende
opstand van de kleurlingen wordt aangeraakt. Het is in die context van de
opkomende burgerrechtenbeweging in de jaren vijftig en zestig, en het verzet
tegen de rassenscheiding dat Franks verhaal gesitueerd is.
Op het einde van het boek geeft
Frank het slachtoffer van de blanke lynchpartij een herbegrafenis,
rechtopstaand onder een magnoliaboom — ‘doorkliefd, onthoofd, schijnbaar dood’,
maar de wortels boden weerstand — symbolisch zijn eigenwaarde terug. De
symboliek laat aan duidelijkheid niets te wensen over en daarbovenop komt nog
de slotzin met Cee’s bevestiging: ‘Het is goed, broer. We zijn thuis.’ Het is
wel een thuiskomst in een huis dat het hunne niet is, in een land waar hun
politieke leiders in de komende jaren zullen opstaan, worden neergelegd, en
opnieuw zullen opstaan.
Dit slot, dat wanneer je het niet in die context leest, op
een onversneden happy end lijkt, geeft de lezer in het licht van Franks
persoonlijke geschiedenis en die van een volk, op zijn minst een wrevelig
gevoel. Het is echter vooral de structuur van het boek die maakt dat je het
niet bij de simpele constatatie laat, dat de schrijfster wel voor een erg
gemakkelijke formule heeft gekozen. De hoofdmoot van Thuis is verteld in
de hij-vorm en die hoofdstukken wisselen systematisch af met het veel
beknoptere ik-verhaal van Frank. Franks verhaal voedt en bevraagt het vertelde
en laat er geen twijfel over bestaan dat het verhaal van de auctoriale
verteller incompleet, soms onjuist en ook onmachtig is om te beschrijven waar
het werkelijk om gaat. De ik weerspreekt de verteller regelmatig en daagt hem
uit: ‘Beschrijf dat maar, als je weet hoe.’ Het boek opent en sluit af met een
passage van Frank. De ik bepaalt begin en einde, en de persoonlijke,
individuele stem is in de korte tussenkomsten de krachtigste. Het hij-verhaal
interpreteert en structureert en leidt de lezer naar een ‘bevredigende’
afronding. Net dat maakt dat er in Thuis zoveel voor Morrison atypische
passages te lezen zijn. Het verhaal van deze anonieme verteller is bij momenten
onverwacht schraal, en op het einde jaagt hij de personages voort in een
overhaaste loutering. De lezer schiet hij te hulp met verklaringen en
conclusies.
Toni Morrison, zoals we haar kennen,
verklaart niets. Verklaring schept alleen maar afstand en elke individuele
conclusie is voorbarig, want je kunt geschiedenis alleen maar trachten te
vatten door ze vanuit verschillende perspectieven te beschrijven. De structuur
van Thuis, met een individuele en een weinig overtuigende anonieme stem,
is al bij al een lastig iets voor de lezer, temeer omdat Morrison weinig
bindweefsel aanbrengt in de uiterst gefragmenteerde geschiedenis. Het is in
haar werk, zo lijkt het, hoe langer hoe meer aan de lezer om er zelf coherentie
in te zoeken.
Toni Morrison: Thuis, De Bezige Bij Amsterdam, 2012, 157 p. ISBN
9789023475743. Vert. van: Home door Nicolette Hoekmeijer. Distributie Standaard
Uitgeverij
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf
deze pagina printen of opslaan