Nederlands proza

BOEKEN NR. 11, DECEMBER 2018

Louis Couperus, H.T.M. van Vliet (red.): Het snoer der ontferming

door Christophe Van Eecke

Japan Verzinnen. Couperus’ Snoer van Japanse Schetsen
 
Eind 1921 vertrok Louis Couperus op wat het laatste grote avontuur van zijn leven zou worden: een reis naar Japan via Nederlands-Indië en Hong Kong, in opdracht en op kosten van de Haagsche Post. In ruil voor deze gesubsidieerde reis zou Couperus voor de lezers van de krant een feuilleton in de vorm van reisbrieven schrijven, die naderhand ook in boekvorm werden uitgegeven als Nippon (1925). Voor de auteur werd de reis in veel opzichten zowel een beproeving als, in zijn eigen woorden, ‘eene groote deceptie’. Couperus werd tijdens de reis geplaagd door ernstige ziekte, in die mate dat hij zelfs voor langere tijd in het ziekenhuis werd opgenomen. Daarnaast vond de schrijver dat hij er niet in slaagde door te dringen tot de geest en eigenheid van de Japanners, waardoor hij vaak een gevoel van vervreemding had.
 
Bij zijn terugkeer in Nederland verzamelde hij een aantal notities om de reis ook een literaire neerslag te geven die verder ging dan het feuilleton voor de krant. Dat werden de Japanse verhalen en legenden die werden verzameld onder de titel Het snoer der ontferming, dat postuum werd uitgegeven in 1924. Het boek is een collage van drie elementen: de verhalen uit Het snoer der ontferming, die Couperus had laten verschijnen in Groot Nederland en waarvoor hij zelf ook de titel bedacht; een korte reeks Japanse legenden, die werden gepubliceerd in Het Vaderland en die hij zelf mogelijk niet als deel van Het snoer beschouwde; en het verhaal ‘De koelie’. Deze nieuwe editie behoudt de volledige collectie zoals ze oorspronkelijk werd gepubliceerd.  
 
De verhalen worden in deze uitgave voorafgegaan door een omstandige inleiding door Couperus-specialist bij uitstek H.T.M. van Vliet, die niet alleen de biografische achtergrond van de Japan-reis presenteert, maar ook de publicatiegeschiedenis reconstrueert en de centrale motieven toelicht die door de verhalen lopen. Bovendien schreef Van Vliet voor elk van de individuele verhalen ook nog eens een uitgebreide duiding van de gebruikte bronnen en referenties. Ten slotte is het boek ook rijk geïllustreerd met oude en nieuwe foto’s en reproducties van kunstwerken die Couperus tot inspiratie kunnen hebben gediend, of die de lezer helpen het vertelde te visualiseren. Het eindresultaat is een luxueus volume, een prachtuitgave die niet alleen een genot is om te lezen en te bekijken, maar bovendien ook wetenschappelijk uitstekend verzorgd.
 
Zoals reeds aangegeven, miste Couperus tijdens zijn reis door Japan een gevoel van connectie. ‘Alles bleef hem vreemd,’ zoals Van Vliet het stelt. Hij stoorde zich vooral aan de verwestersing van Japan, een proces dat hij ervoer als een verloochening van de eigen cultuur. Zijn negatief oordeel werd ook versterkt door zijn ervaringen in de rosse buurten van verschillende Japanse steden, waar hij tot diep mededogen werd bewogen met de meisjes en vrouwen die daar in erbarmelijke omstandigheden hun lichaam moesten verkopen. De rituele esthetiek van de geisha’s werd door Couperus zeer lucide doorprikt om de uitbuiting achter de façade te zien.  
 
Dat is op zich onder meer interessant omdat Couperus in 1921, ook al voor de Haagsche Post, een gelijkaardige epistolaire rondreis door Noord-Afrika had gemaakt waar hij, althans volgens de reconstructie die José Buschman van die reis maakte in Couperus in de Oriënt, hoofdzakelijk blind leek te blijven voor het lot van de prostituees die de toerist in Noord-Afrika te zien kreeg. Voorts kunnen beide reeksen reisbrieven en de daarmee verband houdende literaire werken ook samen worden gelezen als voorbeelden van Oriëntalisme, een West-Europese culturele obsessie met het Verre Oosten die zich ontwikkelde in het spoor van imperialisme en kolonisatie, en waarbinnen de Oriënt heel ruim werd opgevat en zowat alle gebieden omvatte waar Europese landen kolonies hadden of handelsrelaties mee onderhielden, van Marokko over het Midden-Oosten tot India en Japan. In het geval van Japan resulteerden deze contacten in een fascinatie voor de Japanse cultuur die met name in het laatste kwart van de negentiende eeuw tot een ware Japan-cultus leidde in de betere Europese salons. Er ontwikkelde zich ook een bloeiende markt voor Japanse prenten. Dit esthetisch Japonisme is dan ook een belangrijke context voor de verhalen in Het snoer der ontferming.

De verhalenbundel was voor Couperus in zekere zin een poging om zijn toch wel negatieve reiservaringen wat uit te wissen. De verhalen lijken een poging om doorheen de verbeelding vooralsnog het oude en authentieke Japan te herscheppen dat hij tijdens zijn reis tot zijn teleurstelling niet had gevonden. Aanvankelijk beschouwde Couperus de korte schetsen (die trouwens heel sterk verschillen in lengte, van enkele bladzijden tot korte novelles) als prenten-in-woorden. Een aantal verhalen zijn dan ook geïnspireerd door prenten van Japanse meesters die Couperus, al dan niet in het echt of gereproduceerd in boeken, had gezien.  
 
In zijn uitgebreide commentaar bij de verhalen reconstrueert Van Vliet in detail welke motieven aan welke prenten zijn ontleend, maar maakt hij ook duidelijk dat Couperus veel van zijn materiaal putte uit een handvol reisgidsen en bundels Japanse mythen en legenden, die door de uitgever vaak ook in extenso worden geciteerd. Daarbij ging Couperus zich in zijn verhalen al eens te buiten aan omstandige parafrase, om niet te zeggen bijna lopende vertaling, van wat anderen reeds eerder hadden geschreven.  
 
In de verhalen wordt deze intertekstualiteit echter volledig opgeslokt door de unieke literaire signatuur van Couperus, die zijn taal tot een objet d’art van woordkunst wrocht. Daarbij zoekt hij heel vaak een literair equivalent voor de verfijnde tekenstijl en subtiele kleurschakeringen van de Japanse prenten van meesters als Hiroshige en Utamaro. Dat brengt hem in dit late (laatste) werk tot een uiterst precieuze schrijfstijl, met name in die kortere en plotloze schetsen in de eerste helft van Het snoer, waarin hij zich concentreert op het beschrijven van landschappen, een vergezicht, of zelfs de vorm van regen. In dergelijke passages duwt Couperus de taal tot de grens van de expressie: zinnen rollen als beelden en vouwen als impressies om zichzelf heen tot taalconstructies die geen enkele strikte syntactische structuur meer volgen, mede omdat zelfstandige naamwoorden, adjectieven en werkwoorden soms inwisselbaar lijken en men sommige passages tot vijfmaal toe moet herlezen om er de opake structuur van te ontrafelen. Die oefening levert voor de lezer trouwens een subtiel literair genot op en nodigt ook uit om Couperus’ proza met de geconcentreerde aandacht voor het individuele woord te lezen die men doorgaans eerder bij poëzie aan de dag legt. Deze verhalen zijn dan ook geen hapklare lectuur die zich snel laat weglezen. De bundel biedt daarentegen wel een verrukkelijk taalorgasme waar geduld en aandachtige lectuur worden beloond met een grote esthetische voldoening.
 
Toen Couperus deze verhalen schreef, was het Japonisme allang geen nieuw fenomeen meer. Daarom is het ten slotte ook interessant om zijn teksten naast het werk van Oscar Wilde te leggen, die de Japan-cultus onder meer thematiseerde in zijn essay-in-dialoogvorm ‘The Decay of Lying’ (1889). Die dialoog is een sleuteltekst, niet alleen voor het decadentisme van het fin-de-siècle, maar ook voor de studie van de wortels van de postmoderne filosofie en haar obsessie met de relatie tussen taal en werkelijkheid. Het is namelijk hier dat Wilde de theorie ontwikkelt dat wat wij natuur noemen eigenlijk niets anders is dan een esthetische menselijke creatie waar met name kunstenaars voor verantwoordelijk zijn. Zo argumenteert Wilde dat Londen vast altijd al een mistige stad is geweest, maar dat mensen die mist pas begonnen te zien (in de zin van: zich ervan bewust worden en haar dus opmerken) nadat schilders haar tot onderwerp van hun doeken hadden gemaakt.
 
Deze gedachtegang culmineert uiteindelijk in de beroemde passage over Japan en de Japanners waarin Wilde schrijft dat de Japanners zoals ze ons in de kunst worden getoond, en hoe de meeste mensen (met name zij die nooit zelf in Japan zijn geweest) hen bijgevolg kennen, in werkelijkheid nooit hebben bestaan:
 
‘The Japanese people are the deliberate self-conscious creation of certain individual artists. […] The actual people who live in Japan are not unlike the general run of English people; that is to say, they are extremely commonplace, and have nothing curious or extraordinary about them. In fact, the whole of Japan is a pure invention. There is no such country, there are no such people.’

Wilde speelt hier uiteraard met de dubbele betekenis van Japan als enerzijds een echt bestaand land en anderzijds een culturele fantasie, die ons via representaties in kunst en literatuur bereikt. Daarmee biedt hij natuurlijk ook een deconstructie van het Japonisme en, bij uitbreiding, het Oriëntalisme dat aan de Westerse blik is ontsproten. Couperus kende het werk van Wilde, en het is dan ook onvermijdelijk om aan deze beroemde passage te denken wanneer men ziet hoe de schrijver in zijn laatste werk al zijn literaire kunnen in de strijd gooit om voor zichzelf een Japan te creëren dat hij in de werkelijke wereld niet had weten te vinden. Als Japan niet bestaat, dan moet het worden uitgevonden.
 
Louis Couperus, H.T.M. van Vliet (red.): Het snoer der ontferming, Van Oorschot, Amsterdam, 2018, 414 p. : ill. ISBN 9789028282261. Distributie Elkedag Boeken 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 10, DECEMBER 2024

Dius

Stefan Hertmans

Kruisende lijnen

Junichiro Tanizaki

Memoires van een kip. Een Palestijnse fabel

Ishaq Musa Al-Husseini

We moeten ‘misschien’ blijven denken

Esther Jansma

Wij van de Ripetta

Thomas Lieske

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 10, DECEMBER 2024

De wens, of Het ware verhaal van Titi en Tony

Tereza Horvathova , Michaela Kukovicova (ill.)

Het is rood en rond…

Jan Jutte

Ludas en Bontje

Jan Paul Schutten, Sanne te Loo (ill.)

Wie heeft Steef opgegeten?

Susannah Lloyd, Kate Hindley (ill.)

Wij, ervoor en erna

Jenny Valentine

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri