‘Wanneer ik 's middags in de tuin in de zon
lig en mijn ogen sluit, wanneer ik alleen ben en mijn ogen sluit, of midden in
een gesprek mijn hand over mijn gezicht haal en mijn oogleden dichtknijp, dan
bevind ik me telkens weer in dezelfde onzekere duisternis, dezelfde vertrouwde,
innerlijke grot, hetzelfde lauwwarme hol, verlicht door troebele vlekken en
beelden, die het binnenste van mijn lichaam vormen, de inhoud van mijn
'onderhuidse persoon'.’
De Joods-Roemeense schrijver Max Blecher laat een
'onderhuids persoon' aan het woord in drie intense romans, geschreven tussen
1934 en 30 mei 1938, de dag waarop hij, 29 jaar oud, zou overlijden. Meer dan
een derde deel van zijn leven sleet hij in diverse sanatoria: het Franse
Berck-sur-Mer, het Zwitserse Leysin en het Roemeense Techirghiol aan de Zwarte
Zee. Opgesloten in een gipsen korset nadat, op zijn negentiende, een
ongeneeslijke ruggenmergtuberculose was vastgesteld.
Als hij in 1934 eindelijk terug
naar huis kan in Roman, om er langzaam uit te doven, schrijft hij, aan bed
gekluisterd, achtereenvolgens de romans Avonturen
in de alledaagse onwerkelijkheid, Gelittekende
harten en Het verlichte hol dat
pas in 1971 zal worden gepubliceerd. Hoewel onafgewerkt, moet deze
autobiografische roman niet onderdoen voor zijn twee, al even meedogenloze
voorgangers in de beschrijving van het leven in sanatoria aan het begin van de
vorige eeuw.
De
verteller tekent de tragische portretten van lotgenoten die komen en gaan,
zoals die jongeman in de kamer naast de zijne, gekomen om dood te gaan, maar
hardnekkig in zijn weigering de laatste zalving te ontvangen. Of dat van de
artistiek begaafde jonge Vlaming Bobby, die op een bloeddonatie hoopt om
tenminste enigermate verlicht te kunnen sterven. Levens en verhalen trekken
voorbij, zoals dat van de uiterst charmante Parisienne Teddy, die zienderogen
uitteert (‘een vreselijke vergissing van de kant van de werkelijkheid’) en blij
is dat ze er niet meer zal zijn wanneer haar verloofde, na twee jaar in Dakar
te hebben gewerkt, met verlof zal terugkeren. Of dat van de Deense Simpla die aan
de heftige erotische verlangens van de verteller tegemoet komt totdat ze, voldoende
hersteld, door haar verloofde wordt opgehaald.
Verbluffend zijn de
beschrijvingen van zijn 'onderhuidse persoon', soms in letterlijke zin, wanneer
hij paginalang het spoor volgt van het bloed in hemzelf, in de mens en in de
wereld: ‘opgesloten in het razen en dampen van mijn eigen bloed’. Of van het
verhevigde bewustzijn bij alles wat hij voelt of doet: ‘Op het moment dat ik
schrijf gebeurt er iets in elk atoom van de wereld’.
Er zijn de herinneringen aan
zijn jeugd die al even onwillekeurig opduiken of verdwijnen, en die zich mengen
met dromen en waanbeelden. Met fantasieën over een ommuurde bloementuin en het
reële leven dat haasje over doet met de slaap. Met dromen waarin de dingen de
vorm aannemen van hun functie. Het station wordt locomotief, de ingenieur van
een glazuurfabriek lijkt op een pot, een fabricageproces blijkt op basis van
radiogolven alles te kunnen creëren...
Het wemelt van reflecties over
de tijd en het wezen der dingen, over de vergankelijkheid van alles en het
minieme belang ervan, over zin en zingeving: ‘Wanneer herinneringen, visioenen
en landschappen zich zo, voor en achter mijn oogleden, voordoen, stel ik me
vaak ongerust de vraag wat de zin van die aanhoudende innerlijke illuminatie is
en welk haar aandeel is in de wereld; het antwoord erop is altijd
onverbiddelijk ontmoedigend...’
Een onthutsend verslag van een innerlijke reis waarbij
zich, niet onterecht, vergelijkingen opdringen met het werk van Rilke, Kafka en
Bruno Schulz, maar meer nog met het in 1982 verschenen Koortsdromen, waarin de Italiaan Gesualdo Bufalino met dezelfde
intensiteit schrijft over de dodelijke ziekte tuberculose en de wereld van het
sanatorium.
Vertaald
en van een nawoord voorzien door de onnavolgbare Jan H. Mysjkin.
Max Blecher: Het verlichte hol,
Vleugels, Bleiswijk 2018, 152 p. ISBN 9789078627586. Vertaling door Jan H.
Mysjkin
deze pagina printen of opslaan