Een
gesprek met Boris Van den Eynden -- aka Evelin Brosi/Elvis Bonier/Oliver
Ibsen/Silvio Ebner
Uitgeverij
het balanseer staat al jaren borg voor grensverleggende uitgaves, maar twee
recente publicaties springen nog meer dan anders in het oog: 34650
seconden en 3968.
De bevreemdende cijfermatige titels, de zweem van mysterie rond de auteur en de
bijzondere vormgeving laten vermoeden dat beide bravourestukken verre van
alledaagse publicaties zijn.
Het eerste, 34650
seconden (een A4-formaat gedrukt op een soort dot-matrix kettingpapier) is
een lang gedicht dat bestaat uit de opsomming van alle unieke permutaties die
met de letters ‘m’, ‘i’, ‘s’, ‘s’, ‘i’, ‘s’, ‘s’, ‘i’, ‘p’, ‘p’, ‘i’ kunnen
worden gevormd; het tweede, 3968 (een editie van 25 exemplaren, in
pocketformaat, maar met ruim drie centimeter dikte, een kleine baksteen) is een
‘verdubbeling’ van George Orwells beroemde roman 1984 (1949). Beide
uitgaves zijn getekend Evelin Brosi, een pseudoniem dat een van de vele alter
ego’s dekt van kunstenaar, vormgever, auteur en muzikant Boris Van den Eynden (geb.
Schoten, 1984). ‘Ik kan eigenlijk niets’, zegt de man die ondanks zijn jeugdige
leeftijd op een inmiddels ronduit indrukwekkend palmares kan bogen én reeds
vijftig boeken heeft geschreven. We spraken Van den Eynden in café De Kat in de
Antwerpse Wolstraat.
Van den Eynden, voor wie de
uitdrukking ‘van alle markten thuis’ is uitgevonden, woont en werkt in Antwerpen.
Hij is actief onder de namen Evelin Brosi, Elvis Bonier, Oliver Ibsen en Silvio
Ebner. Elk van de pseudoniemen staat voor een eigen talent of vakgebied. Zo is
Evelin Brosi de ‘tekstverwerker’ en Elvis Bonier
de beeldend en performancekunstenaar. Oliver Ibsen is dan
weer typografisch ontwerper/grafisch vormgever (hij tekende voor de vormgeving
van onder andere 34650 seconden) en Silvio Ebner, ten slotte, is een
‘onsuccesvol’ uitgever (hij verzorgde de eerste druk van 3968). Hoewel,
die opdeling is volgens Van den Eynden de laatste tijd geleidelijk aan het
vervagen:
‘Wel, het is ingewikkeld aan het
worden. Evelin Brosi en Elvis Bonier zijn nu een duo. In kunsthal Extra City
bijvoorbeeld werkten ze onlangs samen. Ik weet het zelf ook niet meer zo goed,
maar het is allemaal begonnen met het personage Oliver Ibsen als grafisch
vormgever. Oliver Ibsen was en is een duo bestaande uit Lieven Van Speybroeck
en ikzelf. Oliver Ibsen, Evelin Brosi en Elvis Bonier zijn natuurlijk allemaal
anagrammen van Boris en Lieven. Initieel was het de bedoeling om samen met
Lieven alle activiteiten van alle alter ego’s te doen, maar zijn leven is wat
anders verlopen dan dat van mij. Een kwestie van tijd en geld, zoals wel vaker
het geval is. We werken wel nog altijd samen als ontwerpers, als Oliver Ibsen
dus.’
Van den
Eynden spendeerde eveneens twee jaar aan de prestigieuze Werkplaats Typografie
(Arnhem), en studeerde er af in hetzelfde jaar als Ines
Cox, die de cover voor 3968 verzorgde.
Op zijn minst dwars en tegelijk aanstekelijk
Ook als
muzikant heeft Van den Eynden zijn sporen verdiend. Hij is lid van de bands Borokov Borokov, CUNTST (‘de
overtreffende trap van cunt, of ‘vaginaast’
in een vrije Nederlandse vertaling) en Laat Maar. Borokov Borokov brengt
aanstekelijke Nederlandstalige synthpop, met scherpe experimentele hoekjes af:
‘Ik noem het un-urban. Wellicht omdat
we midden januari 2019 op EuroSonic spelen, het grootste showcase festival van
Europa. Daar zijn we blijkbaar in de categorie ‘urban’ gezet, maar ik ben
altijd al strikt un-urban geweest!’
Begin volgend jaar komt het eerste live album van Borokov Borokov uit,
gemasterd door niemand minder dan CJ Bolland: ‘We hebben in onze live show een
moment waarop we stoppen met spelen en een oude taperecorder met 4 nummers erop
laten draaien. Die opnames staan op de ene zijde van ons live album. Op de
andere zijde staan allemaal slechte opnames, gemaakt met onder andere gsm’s,
precies van die momenten tijdens onze live shows waarop de taperecorder het
overneemt, opnieuw met die 4 nummers. Een echte conceptplaat, dus. (lacht)’
Tweewekelijks op zondag maakt Van den Eynden het programma
‘Het Oorkussen van Jezus’ op Radio Centraal
(106.7 FM): ‘Dat doe ik al behoorlijk lang en met enorm veel plezier. Ik draai
er allerhande composities consequent op een foute manier. Dat kan bijvoorbeeld
door die op de verkeerde instrumenten te spelen of op het onjuiste tempo. Door
die composities te bewerken worden dat mijn composities. Ooit maakte ik een
zogeheten maximaal minimalistische radioshow, waarin minimalistische
composities zoals ‘Metamorphosis’ van Philip Glass — een stuk geschreven voor
piano — zo werden gebracht dat elke afzonderlijke noot op een ander instrument
werd gespeeld. Het resultaat was verrassend, in de positieve zin.’
In alle mogelijke opzichten was 2018 een vruchtbaar en
succesvol jaar voor Van den Eynden. Sinds kort is hij docent aan de Koninklijke
Academie voor Schone Kunsten Antwerpen en vorige zomer leverde hij zijn
doctoraat ‘Het Surrationeel
Emancipatieplan van de Tekstverwerker’ in aan
de KULeuven / LUCA School of Arts. In het doctoraatsproject ‘Word in Process’
en het daarbij aansluitende proefschrift onderzocht Van den Eynden in welke
mate tekstomgang met behulp van computers kan worden begrepen als poëtische
activiteit, vertrekkend van een vergelijkende studie tussen het werk van de
typograaf en dat van de tekstverwerker. In december 2018 kreeg Van den Eynden
daarenboven de Prijs voor
Innovatieve Kunstkritische Praktijken voor onder
meer zijn tentoonstelling in kunsthal Extra City. In de reeks ‘De keuze van’
vroeg Extra City aan enkele gerenommeerde kunstenaars om een beloftevol talent
voor te stellen dat volgens hen absoluut (inter)nationale erkenning verdient.
Voor de eerste editie selecteerde Guillaume Bijl de kunstenaars
Vedran Kopljar en het duo Evelin Brosi & Elvis Bonier. Op een zelfontworpen
balkon was Van den Eynden tijdens de openingsuren van de expo werkzaam als suppoost openlucht:
‘Ik kwam binnen in Extra City en
was meteen onder de indruk van de heel mooie ruimtes met grote ruiten. Mijn
eerste reflex was: ik wil hier buiten staan en naar binnen kunnen kijken.
Buiten staan is daar echter niet mogelijk omdat het een hoogte is, dus ik
ontwierp een balkon. Omdat ik toen werkeloos was en geen hommeles met de
betrokken overheidsdiensten wilde wanneer ik als zelfstandig kunstenaar in
bijberoep facturen zou uitschrijven, nam Extra City mij deeltijds in
loondienst. Via een elegante fiscale constructie betaalde ik mijn loon via
facturen terug aan Extra City. Dat loon was namelijk gelijk aan de huur van het
balkon (lacht). Een vorm van creatief schrijven die mij in staat stelde om
eindelijk een hoop artistiek werk van vroeger tijdens het jaar te factureren.’
De jury van de prijs was lovend over de manier waarop Van
den Eynden taal inzet. In hun rapport klinkt het als volgt: ‘Hij is zich zeer
bewust van de mogelijkheden en de valkuilen van een talige communicatie. Elke
discipline en haar codes, hetzij digitaal of analoog, bevraagt hij van
binnenuit, niet als een kritiek an sich,
maar vanuit het werk zelf. Het talige werk van Van den Eynden kan daarmee als
een reactie gezien worden op traditionele kunstkritiek. Hoe divers zijn werk
ook is, steeds is het reflectief en zet het aan tot reflectie, en kenmerkt het
zich in een op zijn minst dwarse en tegelijk aanstekelijke praktijk in kunst-
en maatschappijkritische context.’
De tastbaarheid van
de tekens
De nadruk op taal en talige elementen blijkt ook uit
Van den Eyndens bedankingsbrief:
hij maakte een analyse van alle genomineerde recensies en essays en stelde een
lijst op van het aantal keren dat een bepaald woord werd gebruikt (bijvoorbeeld
het 9-letterwoord ‘eigenlijk’ werd negen keer gebruikt of de 6-letterwoorden
‘eiland’ en ‘ruimte’ exact zes keer): ‘Dat is een soort hyperkritiek, op het
absurde af, maar tegelijkertijd is het wel mooi om te ontdekken dat het
11-letterwoord dat elf keer voorkomt ‘afwezigheid’ is. Dat is een stom toeval,
eentje dat bijna automatisch ontstaat, zoals bij machines en een
computerscript. Er worden logische stappen gevolgd waar niet over nagedacht
hoeft te worden. Als auteur moet je enkel checken, controleren, doorzien. Je
onderneemt stappen alleen als het nodig is, maar je interpreteert niet. Op een
of andere manier is dat ook geestig. Dat is wat mij boeit: iets dat heel
mechanisch is, bijna verstoken van geest, wordt een bron van geestigheid.’
Dat taal een centrale plaats inneemt in Van den Eyndens
wereld is overduidelijk in de twee publicaties bij het balanseer. Neem nu 34650
seconden, een totaalkunstwerk dat is opgebouwd als een drieluik. Het eerste
deel is het lange gedicht dat in het boek
zelf staat en bestaat uit de droge opsomming van alle unieke permutaties die
met de letters ‘m’, ‘i’, ‘s’, ‘s’, ‘i’, ‘s’, ‘s’, ‘i’, ‘p’, ‘p’, ‘i’ — samen
het woord ‘Mississippi’ — kunnen worden gevormd. De eerste ‘s’ van elk woord
volgt een verticaal s-vormig pad doorheen het boek:
‘Dat was voor mezelf een manier om een vorm voor de tekst
te verzinnen. In het hele boek volgt die eerste s een mooie, meanderende vorm, zoals
een rivier, zoals de Mississippi. Zo heb ik een extra vorm van systematiek in
het boek gestoken. De gaatjes aan de zijkant van het kettingachtig papier
suggereren ook een stroom, zoals bij een leporello of harmonicaboek, ze lopen
gewoon door. Een echt harmonicaboek bleek technisch onmogelijk, daarom hebben
we voor dit compromis gekozen, met gaatjes aan één zijde. Ik ben trouwens
bijzonder tevreden over deze uitgave. En ja, het boek is bovendien gezet in een
monospace font, elke letter is dus even breed, net zoals bij typemachines. Wat
ook een vorm van standaardisering is, natuurlijk. Dat Mark Twains Life on the
Mississippi (1883)
het eerste getypte manuscript was dat ooit bij een uitgever werd ingediend, is
een mooi meegenomen toeval.’
Voor het tweede deel van 34650 seconden droeg Brosi
haar (inderdaad, dit alter ego is vrouwelijk)
boek voor in drie sessies, verspreid over drie dagen (11,12 en 13 oktober
2017), een voordracht die bovendien werd opgenomen: ‘Van begin tot eind heb ik
de volledige tekst voorgelezen. Alle woorden, één voor één. In het begin was
dat allesbehalve evident, want er staan soms heel vreemde, bijna
onuitspreekbare woorden in. Maar op de duur leer je dat echt lezen.’ In theorie
— wanneer je ervan uit zou gaan dat elke permutatie precies 1 seconde duurt —
zou de gehele lezing 34.650 seconden (of omgerekend negen uur, zevenendertig
minuten en dertig seconden) hebben moeten duren. Om aan die totaaltijd te komen
werden in deel drie van de performance de afzonderlijke woorden uit het
opgenomen audiobestand geknipt en gestretcht tot ze inderdaad exact 1 seconde duurden:
‘De aanleiding
hiervoor is de Amerikaanse manier voor het tellen van een seconde — one
Mississippi, two Mississippi, three Mississippi, etc. — waarbij elke
Mississippi ‘precies’ een seconde duurt. Maar de vraag was: als één Mississippi
exact één seconde is, hoeveel unieke seconden kan je daar dan uit puren? Het is
een gelijkstellen van dingen die je normaal gezien nooit aan elkaar zou
gelijkstellen. Het permuteren van die letters gelijkstellen aan één seconde,
bijvoorbeeld. Om dat te bereiken heb ik die ene lange geluidsopname in
individuele stukjes geknipt en uitgerekt of gestretcht. Voor alle
duidelijkheid: hiervoor heb ik een computerscript geschreven. Wat niet wegneemt
dat je een hele hoop moet nakijken. Knippen is daarenboven al wat moeilijker.
Er komt dus wel degelijk heel wat redactiewerk bij kijken. En je moet alles
dubbelchecken.’
Na het redactiewerk en de
montage ontstaat het ware klankgedicht,
dat uiteindelijk op 11 CD’s
werd geperst. Het resultaat is verbluffend, hypnotiserend, ontregelend.
Voelt Van den Eynden
zich als Evelin Brosi verwant met de concrete poëzie? Ziet hij een verband
tussen experimentele poëzie en een werk als 34650 seconden?
‘Wel, ik zou dan kunnen beginnen over wat bij Roman
Jakobson de poëtische functie heet, de functie die de nadruk legt op de
tastbaarheid van de tekens. Voor mij is interessant wat tastbaar is, of beter
gezegd wat tastbaarheid wil zeggen als je met computers werkt. De materie van
een harde schijf bijvoorbeeld, of de manier waarop die bestaat of hoe circuits
bestaan. En vooral wat voor schrijven dit alles mogelijk maakt. Ik zie dat
concreet: op een magnetische schijf, die heel snel draait, heel veel dingen
opslaan — als opeenvolgingen van extreem kleine magnetische toestanden. Die
concrete materie maakt een bepaald soort van schrijven mogelijk, denk ik. Een
manier van schrijven die paradoxaal genoeg bijna immateriële kwaliteiten heeft.
Het kan zowel veel zijn als ongelofelijk snel gaan. In die zin sluit dat voor
mij aan bij wat bekend staat als concrete poëzie. Zowel als het over
geluidspoëzie gaat, poëzie die gebruikmaakt van hoe de taal klinkt of bij
grafische concrete poëzie, die dan gebruik maakt van lettervormen in inkt, op
papier.’
Van den Eynden hanteert een
gelijkaardig principe in 3968, de eerste ‘roman’ van Evelin Brosi.
Het boek van 476 pagina’s is de letterlijke verdubbeling van George Orwells 1984.
De eerste zin luidt dan ook:
‘It It was was a a bright bright cold cold day day in in
April April,, and and the the clocks clocks were were striking striking
thirteen thirteen..’ En de laatste, u raadt het al: ‘ He He loved loved
Big Big Brother Brother..’
Had het boek eigenlijk niet 11998844
moeten heten?
‘Nee, zeker niet! Ik gebruik
namelijk een wiskundige manier van verdubbelen. Een getal wordt een ander getal
wanneer je het verdubbelt. Zo werken nu eenmaal formele systemen. Maar wanneer
je een woord verdubbelt, staat het er simpelweg twee keer. Letters en cijfers
kunnen – zoals in de wiskunde – worden gebruikt als symbolische machines, maar
in talige uitdrukkingen ligt dat net iets anders. Dat is ook wat mij daarin
interesseert. Zonder al te veel denkwerk, leveren die iets compleet nieuws op.
Zonder denken, moet ik eigenlijk zeggen, want ook hier zit een script achter,
een systeem, een domme machine. Ik vind trouwens 3968 een beter boek dan
het origineel (lacht).’ <br
/>
In het colofon staat
dat Silvio Ebner de eerste druk van 3968 bezorgde, de onsuccesvolle
uitgever die een van je alter ego’s is?
‘Ja, dat komt omdat ik een eerste versie maakte van 3968
voor de tentoonstelling ‘Multiplied’
in Troebel Neyntje. Dat was een expo die ging over multiples, het idee van edities. Ik heb die opdracht nogal
letterlijk genomen. De eerste druk, waar overigens maar één exemplaar van
bestaat, is daar gepresenteerd (Brosi las er voor uit 3968 om ‘19u84’,
LDM). Ik wilde het omdraaien. Wanneer het gaat om multiples en edities, komen
de meesten af met zeefdrukken of andere zaken die in een reeks bestaan. Ik vond
het een goed idee om slechts één ding in te dienen, één ding dat ik tegelijk
ook had vermenigvuldigd. Verdubbeld om precies te zijn.’
Potentiële literatuur
In februari 2017 was de
Amerikaanse cultdichter Kenneth Goldsmith
te gast in de PXL-MAD – School of Arts
(Hasselt) en de Faculteit Letteren van de KU Leuven, naar aanleiding van het
twintigjarig bestaan van zijn berucht boek Soliloquy (1997),
een tekstinstallatie waarin Goldsmith ieder woord dat hij in een week tijd
uitsprak neerschreef en uitgaf in boekvorm. Tijdens zijn verblijf in België gaf
Goldsmith workshops en lezingen en ging gesprekken aan met studenten en
sympathisanten. Al dat materiaal werd live getranscribeerd, uitgeschreven,
geredigeerd, vormgegeven én geprint door Van den Eynden en partners in crime
Arne De Winde en Kris Latoir, uitgever van het balanseer. De op vier dagen tijd
gerealiseerde publicatie The PXL-MAD
Lectures by Kenneth Goldsmith werd
voorgesteld tijdens Goldsmiths afsluitende lezing op 24 februari in Leuven.
Nadien bewerkte Brosi pagina 3 tot 75 van deze uitgave
door nauwkeurig alle stiltes
uit Goldsmiths openingslezing te verwijderen en noemde het werk The
MAD PXL Lectures by Kenneth Goldsmith.
Ligt wat Van den Eynden doet in de lijn van zogeheten
‘conceptual writers’ zoals Goldsmith? Die teren toch op een gelijkaardig
mechanisch, zichzelf genererend schrijfproces, zoals hierboven beschreven?
‘Ja, voor mij is waar Evelin Brosi mee naar buiten komt
tekstverwerking, in de traditie van conceptuele literatuur. Maar ik versta toch
nog iets anders onder tekstverwerking dan mensen als Goldsmith. Ik voel me
zeker verwant met wat hij doet en heb er veel respect voor, maar ik beschouw
mezelf niet als een volbloed conceptual writer. Je zou kunnen stellen dat ik
eveneens prat ga op een soort van de-skilling. Kort door de bocht: ik
kan eigenlijk niets. Ik typ maar na en ben niet meer of minder dan de machines
die ik daarnet vermeldde. Op een bepaald niveau vind ik dat een waardevol idee:
je hoeft eigenlijk niets meer te kunnen om te kunnen schrijven. Aan de andere
kant kan je wel leren programmeren. Dat is ook een soort van schrijven, want je
schrijft de code voor een machine die dan iets voor je doet. Het is de-skilling in die zin dat je niet
langer dat boek zelf hoeft te schrijven en tezelfdertijd een re-skilling: je bekwaamt jezelf op een
ander niveau, door te programmeren bijvoorbeeld. Let wel, ik ben geen
programmeur of codekakker, maar ik kan me wel behelpen. Ik zit op een niveau
dat ik de ideeën die ik heb zelf kan uitwerken. Dat is voor mij voldoende omdat
ik verder kan. Als het té slim wordt, dan haak ik af.’
Wat ons brengt naar Van den
Eyndens doctoraat: tekst gegenereerd door een computer als poëtische
activiteit. Mogen we een dergelijke tekst wel degelijk zien als poëzie?
‘Dan komen we opnieuw uit bij de poëtische functie van Jakobson,
namelijk dat wat de materialiteit van een taaluitdrukking in de verf zet.
Wanneer je met een computer werkt komt dat tot uiting in kwantiteiten — grote
hoeveelheden en gigantische snelheden. Dat is wat ik uitdruk in boeken als 34650
seconden en 3968. Bij het laatste
boek is gewoon al het feit dat ik 1984 exact verdubbeld heb bijna
letterlijk ‘onmenselijk’ te noemen. Het is te zeggen, je kan dat perfect doen,
maar het is een titanenwerk waar geen enkel mens bij zijn gezond verstand aan
zou beginnen. Sommige mensen denken dat ik dat écht heb gedaan, hé, woord voor
woord een tweede keer getypt. Ik zou deze teksten overigens ook als een soort
hypertekst kunnen gepubliceerd hebben, maar dat vind ik weinig interessant. In
hun huidige vorm zijn het pogingen tót, of anders gezegd, uitgebreide
onderzoeken naar de mogelijkheden. En voor mij kan dat alleen maar in een
archetypische vorm, zoals de roman, een genre waar een tekst als 3968
mijns inziens zeker toe behoort.’
Wie het over boeken heeft die zichzelf schrijven, begeeft
zich in de wondere wereld van Oulipo,
met als ongekroonde koningen van de Potentiële Literatuur Georges Perec en
Raymond Queneau, niet toevallig twee grote helden van Van den Eynden:
‘Ja, ik vind beide heren geweldig. Het straffe aan Oulipo
vind ik dat ze ondanks het maniëristische aspect van hun werk, er toch in
slagen echt goede boeken te schrijven. Ik ben daar niet toe in staat, maar ik
probeer wel op mijn manier iets te presenteren dat in weerwil van mijn onkunde
toch van een zeker kunnen getuigt. Ik kán bijvoorbeeld mijn teksten in hun
volledigheid voorlezen. Ik voel me een Oulipiaan omdat ik symbolische machines
maak die grofweg gaan over een verschil in snelheid en hoeveelheid. En ik denk
dat er misschien een kwalitatieve omslag gebeurt op het moment dat die
kwantiteit het overneemt, maar tegelijkertijd is er wel een direct verband.
Denk maar aan Queneau’s Cent Mille
Milliards de Poèmes (1961), dat het langste gedicht ooit
is.’
De auteurs van Oulipo leggen
zichzelf veelal absurde beperkingen op, bijvoorbeeld Perec die met La
disparition een lipogrammatische
roman schreef, een verhalend boek zonder de
meest voorkomende letter in het Frans, de ‘e’, ook maar één keer te gebruiken.
Een dergelijke actie heeft iets ludieks. Of Raymond Queneau die zijn lezers
ervan wil overtuigen dat 2 +2 = 5,
kromme rekenkunde
die niet alleen terugkomt
in Orwells 1984, maar ook in Aantekeningen uit het ondergrondse
(1864) van Fjodor Dostojevski en in Wij
(1924) van Jevgeni Zamjatin, de roman waarbij Orwell de mosterd haalde voor
zijn contra-utopisch boek. Is er niet eenzelfde soort humor in Van den Eyndens
werk terug te vinden?
‘Jazeker, maar Oulipo is gelinkt
aan de patafysica of de wetenschap van imaginaire oplossingen, zoals dr. Faustroll
het omschrijft. Dat gaat uiteindelijk over de regels zoeken achter de
uitzonderingen. Wat mij aantrekt bij Oulipo en de patafysica is net hun rigide,
bijna wetenschappelijke, doorgedreven vorm van logica. Ze zijn niet irrationeel
zoals het surrealisme in zekere zin is, wel in tegendeel, bij hen gaat het
eerder over een sur-rationeel iets, een juist heel redelijk omgaan met de
dingen. Het zo extreem op flessen trekken dat de eigen grenzen oplossen. Daar
zit wat mij betreft humor in.’
Die ludieke aspecten zijn voor Van den Eynden essentieel in
zijn werk: ‘Wat ik doe — bijvoorbeeld een stroom van klank in kleine stukken
kappen en terug bijeenzetten op papier — is zonder meer grappig te noemen. Maar
ik neem dat voor wat het is. Die geestigheid zie ik als een soort surplus, een
extra die de domme mechanieken die ik gebruik opleveren. Bergson
noemde het komische in die context ‘iets mechanisch dat vastgeplakt wordt op
iets levends.’ Je ziet iets en poef: ineens klikt er iets in je hoofd. Dat kan
een heel eenvoudig taalspel zijn, zoals bij de neons van Bruce Nauman,
dat zijn gewoon letters die klikken en plots is dat geestig. Zoiets vind ik op
zich van belang. Voor mij is humor niet iets dat leidt tot iets anders. Gewoon
het feit dat het klikt en schakelt, dat besef is voor mij belangrijk. Dat
relativeert ook alles. Filosofische concepten als ‘Geist’ en dergelijke worden
hierdoor meteen iets anders. Een soort product bijna, niet iets waarmee je je
als mens zou kunnen identificeren. Gelukkig voor mij zijn er systemen die teren
op zo’n klik en daarom hanteer ik die zo graag. Ergens is dat troostend. Voor
mij werkt het althans en ik vind het belangrijk voor mijn werk.’
Hoewel het atypische
publicaties zijn, zou je 34650 seconden en 3968 als
respectievelijk de eerste dichtbundel en het romandebuut van Evelin Brosi
kunnen beschouwen. Van den Eynden barst spontaan uit in een loeiende schaterlach:
‘Ja, in
principe is dat juist! Maar ik heb ondertussen al 50 boeken geschreven. Die
bestaan niet alleen in mijn hoofd, maar staan ook effectief en fysiek, stuk
voor stuk, in een witte kast bij mij thuis. De bedoeling is om die allemaal met
mondjesmaat uit te geven. Dat is net het punt, met mijn schrijfmethode kan je
nu eenmaal heel productief zijn.’
Zit er een ‘normaal’,
verhalend boek tussen de 50 titels, een die zichzelf niet genereert?
‘Ik heb al van alles geschreven, natuurlijk. Een doctoraat,
inderdaad, en soms geef ik zelfs lezingen. En recent maakte ik samen met Arne
De Winde een theaterstuk, getiteld Granaatscherven. Wat ik veel schrijf zijn parateksten, duidende teksten rond de zaken
waar ik mee bezig ben. Misschien krijg ik ooit wel eens zin om een normaal verhaal
te schrijven, maar voor nu ben ik meer in tekst geïnteresseerd, denk ik. En in
wat die tekst op een ander niveau zou kunnen betekenen. Maar, een echte roman?
Ik zou het niet kunnen, vrees ik. En niet durven. Daarvoor heb ik te veel goede
dingen gelezen. Via Kris (Latoir, LDM) heb ik bijvoorbeeld het werk van Claude
Krijgelmans leren kennen, dat vind ik geweldig. Of Arno Schmidt, David Foster Wallace, Don
DeLillo, William S. Burroughs en Kathy Acker. Maar die
kunnen allemaal zo fenomenaal goed schrijven… Beter dan Orwell alleszins
(lacht).’
In de expofolder van Extra City
wordt een nieuw Brosi-project aangekondigd, een tweede roman zowaar, met als
titel THUIS (een Vlaams Kroniek, 1995-2020):
‘Het verhaal achter THUIS is heel simpel: mijn vader had
een krantenwinkel, maar we hadden geen televisie. Onder andere om mee te kunnen
praten op school, keek ik televisie op mijn manier: ik knipte de korte
samenvattingen van populaire programma’s uit de kranten en televisieblaadjes. Die
van de soap ‘Thuis’ verzamel ik al heel lang, sinds de eerste aflevering op 23 december
1995. Nu, voor THUIS heb ik al die synopsissen als een lopende tekst achter
elkaar gezet, wat uiteindelijk een boek is geworden van bijna 400 pagina’s. Ik
ben heel tevreden met het resultaat, maar behalve dat ik al die tekstjes aan
elkaar heb geplakt, heb ik daar weinig of geen verdienste aan. Een groot deel
van de teksten heb ik zelf overgetypt, tot wanneer ik online een bron vond.
Toen heb ik een script gemaakt om alles op één plek samen te brengen.’
Ook deze tekst zou Van den Eynden graag willen voordragen,
maar opnieuw mag dit niet zomaar een gesproken weergave worden. Hij wil er het
liefst een heuse performance van maken, een opera of beter nog een Sprechgesang:
‘Op dit moment ben ik daar volop
mee bezig, maar ik zit met een probleem. Voorlopig weet ik namelijk niet hoe ik
mijn plannen om de typografische elementen en de door het computerscript
verwerkte tekstelementen moet laten samenvloeien tot een organische
stemcompositie. Ik heb al een performance gedaan waarin het aantal letters
bepaalt hoe lang een woord moet duren als je het uitspreekt en waarin 1
karakter dan bijvoorbeeld 0,2 seconden beslaat, wat wil zeggen dat het woord
‘de’ 0,4 seconden moet duren. Een script om woorden te stretchen heb ik ook al,
maar dat klinkt soms als een buitenaardse opera. Ik ben nu op zoek naar een oplossing
om die twee technieken te combineren, maar dat is allesbehalve evident.
Idealiter zou ik dus iemand moeten vinden met een enorme stembeheersing. Maar,
los daarvan, stel je voor wat een dergelijk procedé kan opleveren met de
verhaallijnen van ‘Thuis’! Elke naam van een personage zou zijn eigen pitch
hebben en je zou iedereen louter op basis van de klank kunnen identificeren. Ik
vind dat onwaarschijnlijk spannend: ‘Thuis’ live gebracht, zeg maar. Of beter
nog, de ultieme Thuis-dag, liefst op hetzelfde moment als de echte Thuis-dag,
natuurlijk (lacht).
Evelin Brosi: 34650 seconden, het balanseer, Gent
2017, 200 p. ISBN 9789079202461
Evelin Brosi: 3968, het balanseer,
Gent 2018, 476 p. ISBN 9789079202560
Distributie EPO
deze pagina printen of opslaan