Anders dan zijn grootouders heeft de elfjarige
verteller van De jongen en de zee
niets tegen de meeuwen die elke dag vanop het dak van hun huis de ochtend ‘als
heksen op sabbat’ op gang schreeuwen. Integendeel, de vogels verdrijven de
nacht. Die valt hem doorgaans zwaar, want hij slaapt weinig of niet. Dat is
namelijk zijn remedie tegen de nachtmerries over het sneeuwscooterongeluk van
zijn ouders. Zijn vader overleefde het niet, zijn moeder ligt nog altijd in
coma. Op het tijdstip van de meeuwen zakt hij graag af naar het strand vlak bij
de baai aan de monding van de Saint Lawrence (Quebec), net als Luc Bezeau
overigens, een graatmagere, sjofele jongen die alle contact mijdt.
Luc woont bij zijn
vader, een ware bruut. ‘De hond’ noemt Luc hem steevast, zo blijkt wanneer de
twee jongens op school uiteindelijk toch vriendschap sluiten. De moeder van Luc
is kort na zijn geboorte verdwenen. Verdronken in zee, naar verluidt. Zijn
vader, een visser, heeft geen goed woord voor haar over. Een grot bij een
afgelegen kreek heeft Luc tot een betoverend schuiloord ingericht. De wanden zijn
bedekt met zeewier, op de zoldering heeft hij velerlei vissen en watermonsters
geschilderd. Op een altaar van platte stenen staat een opgezette leguaan met
glinsterende kraalogen. Om hem heen liggen tal van offergaven.
De leguaan is een dromenmachine,
aldus Luc: je kan de sauriër als een soort ontvanger afstemmen zodat je door
dromen wordt bezocht die je voeden of die dingen verhelderen. Met de hulp van
de leguaan hoopt hij de moeder van zijn vriend te doen ontwaken uit haar coma.
Tijdens die hele onderneming is hij deel geworden van de familie van de
verteller. Toch blijft het mysterieuze aura rond zijn eigen moeder en haar
verdwijning aan hem knagen. Hij blijft geloven in een weerzien, want de zee
heeft haar tenslotte nooit teruggegeven, al wist hij best dat ‘moeders niet op
walvissen lijken, dat ze niet per definitie aanspoelen als ze doodgingen’.
De jongen en de zee is het debuut van
Denis Thériault (1959, Sept-Îles in Quebec). In dit boek dat hij in 2001
schreef onder de titel L’iguane wordt
terloops aangeraakt dat de opa van de verteller de lokale post verzorgt en dat
zijn oma soms stiekem in het donker in het postkantoortje brieven van de buren
gaat openstomen. Dit laatste speelt een belangrijke rol in Thériaults recentere
en al eerder in het Nederlands verschenen roman De eenzame postbode, die nog een opvolger kreeg met De verloofde van de postbode.
Denis Thériault hult
zijn romans in een sprookjesachtig waas. In De
jongen en de zee roept hij magische werelden op, waar twee verweesde
jongens in onderduiken omdat ze weinig ander verweer hebben tegen hun verdriet,
hun eenzaamheid en de werkelijkheid die zich door een ‘prisma van pijn’ aan hen
presenteert. Aan sommige hoofdstukken gaat een korte passage vooraf over
mogelijke complicaties bij een diepe duik. In het licht van Lucs verlangen om
samen te vallen met de zee, gaan deze passages almaar verontrustender klinken.
Door het
pedaal van zijn lyrische taal diep in te trappen, creëert Denis Thériault een
bedwelmende sfeer, weliswaar op het gevaar af om in overdrive te gaan. Alles
bij elkaar genomen is De jongen en de zee
evenwel vooral vertederend, liefdevol, ontroerend en soms ook grappig.
Denis Thériault: De
jongen en de zee, Meulenhoff, Amsterdam 2018, 205 p. Vertaling van L’iguane
door Gertrud Maes en Martine Woudt. ISBN 9789029092869. Distributie Lannoo
deze pagina printen of opslaan