Monniken in de parkeergarage
De bewaker, de vierde en tot nu toe beste roman van
Peter Terrin, speelt zich af in de parkeergarage van een gebouw met veertig
luxeappartementen, bewoond door rijkelui die er als in een vijfsterrenhotel
over inwonend dienstpersoneel beschikken. Een gated community, zo zou je
het gebouw kunnen noemen, waarvan de enige ingang ? in de kelderverdieping,
waar zich ook de bewonersliften bevinden ? wordt beveiligd door Michel en
Harry, twee bewakers van "de organisatie". Michel en Harry staan dag
en nacht paraat, zeven dagen per week, ook nadat alle bewoners ? op een na,
vermoedt Harry ? het gebouw zijn ontvlucht. Wat de aanleiding tot die
plotselinge vlucht is geweest, weten we niet. Michel, de verteller van de
roman, vermoedt een
gifaanval of een nucleaire oorlog, maar eigenlijk interesseert het hem maar
matig. Veel belangrijker is de strakke dagelijkse routine in de parkeergarage:
het zorgvuldig natellen van de 2250 patronen in hun kartonnen doosjes, het uit
elkaar halen en schoonmaken van hun dienstwapen, het kneden van het brood.
Sinds de vlucht van de bewoners is al meer dan anderhalf jaar verlopen, maar
Harry en Michel blijven doen wat ze altijd deden: "niets doen, wachten en
alert blijven". Als bewakers zitten ze tegelijk gevangen in hun absolute
toewijding.
Bewakers die onwrikbaar op post
blijven, in afwachting van een onzichtbare vijand: het thema doet o.m. denken
aan dat van de mooie roman van Dino Buzzati, De woestijn van de Tartaren
(1945). Bij Buzzati krijgt een jonge en ambitieuze luitenant zijn eerste
standplaats in een fort hoog in de bergen, dat uitkijkt op een woestijn waarin
? zo gaat het gerucht ? de Tartaren een aanval voorbereiden. De Tartaren komen
niet, de ontgoochelde luitenant wil vertrekken, maar uiteindelijk blijft hij
zijn hele leven op post, zonder goed te weten waarom. Over die raadselachtige
betovering door de routine van onzinnige regels en procedures gaat Buzzati's
roman, en over het vruchteloze wachten op vervulling: als de Tartaren jaren
later toch aanvallen, is de luitenant te oud en te zwak om nog mee te vechten.
Dat Harry en Michel in De
bewaker op post blijven, presenteert Peter Terrin als een axioma, niet als
een raadsel. Een geloofwaardige motivering voor die absurde loyaliteit
interesseert hem niet. Ook de mogelijke indringers waartegen de bewakers de
parkeergarage beveiligen, blijven onbepaald. Over het vorige leven van Michel
en Harry vernemen we nauwelijks iets, al mijmert Michel wel even over zijn
ouders: "Ze hebben me geen uitgesproken talenten geschonken. Ze hebben me
welwillend bijgestaan. Ze hebben mijn verwarring groter gemaakt. Met oneindig
geduld schetsten ze een panoramisch uitzicht, wanneer ik baat had bij exacte
coördinaten, en een bevel." Die exactheid, dat dwingende patroon van bevel
en gehoorzaamheid heeft hij blijkbaar in de organisatie gevonden.
Michel en Harry zijn
in de organisatie ingetreden als in een klooster. Als monniken houden ze zich
aan hun dagelijkse rituelen. Op onregelmatige tijdstippen komt iemand van de
organisatie hen bevoorraden; dan degusteren ze een blikje cornedbeef als was
het een delicatesse. Ze hopen dat de organisatie hen in het oog houdt, hen bewaakt
en opmerkt dat ze hun opdracht vlekkeloos uitvoeren. Misschien, insinueert
Harry, worden ze dan wel overgeplaatst naar een elitekorps en mogen ze
"riante villa's" gaan bewaken, "in een beschermend pak, met
moderne vuurwapens. Patrouilleren in statige tuinen. Domeinen zo goed en zo
talrijk bewaakt dat de kans op een aanval nihil is. Een baan voor het
leven." Maar die bevrijdende overplaatsing komt er niet. Wel stuurt de
organisatie hen een derde bewaker ? een zwarte man, die tot grote woede van
Harry geen washandje gebruikt, maar zich met zijn handen wast... "Geen
washandje! De strontneger. Hij zou er beter eentje gebruiken. Stinkt een uur in
de wind. Vreselijk toch? Is dat niet vreselijk? Hoe hij ons manipuleert en
gebruikt? Geen greintje respect. Neen, dat kennen die kerels niet. Ze hebben er
de mond van vol, dat wel, respect zus en respect zo, maar komt puntje bij
paaltje..." Het loopt niet goed met de man af.
De
onttakelde, geabstraheerde setting in een huis clos, de vage tijdsaanduidingen,
de herhalingen, de personages die op automaten lijken: ze oefenen op de lezer
een stuwende, allegorische betekenisdrang uit, alsof het verhaal iets meer en
iets anders betekent dan het lijkt. Elk verhaal waarin het wachten zo'n grote
rol speelt, wordt als vanzelf een allegorie van het bestaan, zeker als er ook
wordt gezinspeeld op bevrijding of verlossing. Maar je kunt De bewaker natuurlijk
ook lezen als een roman over twee tot elkaar veroordeelde partners die elkaar
even ongewild als onontkoombaar manipuleren en opvreten, als een fabel over een
symbiose die zich fataal tegen de derde keert, de indringer, of als een
dissectie van het moordzuchtige verlangen naar orde, voorspelbaarheid en
regelmaat. In de allegorische grot die de parkeergarage is, blijft de
werkelijkheid onkenbaar: Harry en Michel zijn overgeleverd aan elkaars
interpretaties en hallucinaties. In zo'n wereld valt logica niet te
onderscheiden van paranoia en maakt empathie je extra kwetsbaar voor
manipulatie.
In
interviews heeft de schrijver zelf zijn roman nogal drastisch geïnterpreteerd
als een allegorie van de oorlog in Irak: Harry = de Verenigde Staten, Michel =
Europa, het flatgebouw = het Rijke Westen. Met zo'n interpretatie slaat Terrin
zijn boek zo plat als een pannenkoek. In De bewaker wordt een
man ondervraagd en gefolterd, wat je natuurlijk aan Guantanamo en Abu Ghraib
doet denken, ergens valt het woord "zelfmoordterrorist", Harry's
paranoia ontaardt in racisme, en wanneer Michel in het flatgebouw op zoek gaat
naar de laatste bewoner, komt hij ? al dan niet hallucinerend ? in een
labyrinthische ruimte terecht; hij gaat een prachtige zaal binnen die hem
herinnert aan een "mohammedaanse tempel aan de oever van de Eufraat".
Daar ziet hij ook zichzelf, in zijn bevlekte en uitgezakte uniform. "Mijn
banale zwarte schoenen, mijn schofterig gezicht. Ik voel me een heiligschenner.
Ik draag mijn pet nog op mijn hoofd." Onwillekeurig krijg je bij zo'n
passage beelden van de Amerikaanse invasie in Bagdad op je netvlies. Je zou
kunnen zeggen dat Irak en alles wat ermee samenhangt in deze roman resoneert ?
of, minder vriendelijk, dat Terrins roman erop parasiteert. De suggestie is dan
dat De bewaker 'iets' over Irak zou zeggen. Het zou heel
moeilijk zijn om dat 'iets' concreet te maken, als je je tenminste niet
tevredenstelt met banaliteiten à la 'in extreme situaties plegen mensen volgens
een consequente logica de meest extreme wreedheden'. En eigenlijk geldt dat
voor elke interpretatie waartoe de allegorische betekenisdrang je verleidt: ze
blijft banaal, een plichtmatige vertaling in bloedeloze abstracties.
Een bezwaar hoeft dat niet te
zijn. De bewaker is een zorgvuldig geschreven, spannende, met veel oog
voor details geconstrueerde roman -- Peter Terrin heeft een superieure thriller
in de vingers zitten. Het zou me niet verbazen mocht hij een maquette van de
parkeergarage in de roman hebben gemaakt, zo indringend beschrijft hij de
onveranderlijke, door noodlampen beschenen ruimte waarin hij zijn geprepareerde
personages heeft ondergebracht. Zijn roman heeft iets van een proefopstelling
in een laboratorium: wat de robotachtige personages overkomt, is tegelijk
voorspelbaar en onontkoombaar. Erg betrokken voel je je bij hun lot niet --
daarvoor staan ze te ver van je af -- maar zolang je leest, voel je hun
desoriëntatie en blijf je alert, net als zij op je hoede voor dreigend gevaar.
Peter Terrin: De bewaker, De
Bezige Bij, Amsterdam 2014, 254 p. ISBN 9789023487289.
Distributie Standaard Uitgeverij
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf
deze pagina printen of opslaan