Joseph Roth zoekt begin september 1927 contact
met Stefan Zweig naar aanleiding van diens positieve oordeel over zijn boek Juden auf Wanderschaft. Het
bedankingsbriefje vormt het begin van een briefwisseling die meer dan een
decennium beslaat. Het is ook de aanzet voor een bijzondere vriendschap tussen
beide schrijvers die na een eerste persoonlijke ontmoeting – pas in 1930 –
resulteert in een aantal belangrijke samenkomsten en gezamenlijke
werkverblijven (waarvan het bekendste waarschijnlijk dat in Oostende 1936 is,
waarover Mark Schaevers zo mooi geschreven heeft in Oostende, de zomer van 1936 en waarover ook Volker Weidemanns
wereldwijde bestseller Zomer van de
vriendschap gaat). De correspondentie tussen deze twee belangrijke en in de
Nederlanden geliefde Oostenrijkse auteurs verscheen in 2011 in het Duits en is
nu naar het Nederlands vertaald door Roth-specialiste Els Snick en uitgegeven
als 300ste deel in de reeks Privé-domein (voor de gelegenheid met gouden
randje), waarin ook Zweigs De wereld van
gisteren verscheen.
De briefwisseling bevat 194
brieven van Roth aan Zweig en 45 in de omgekeerde richting. Het onevenwicht
heeft te maken met het feit dat Roth een hotelmens was. Veel brieven van Zweig
zijn verloren gegaan omdat Roth geen vaste stek had, waardoor hij niet de
mogelijkheid had om dingen te bewaren, en dus ook geen archief voerde. De
onderwerpen die aan bod komen, zijn Roths penibele levensomstandigheden en zijn
voortdurende gebrek aan geld (klaagbrieven daarover beslaan zowat driekwart van
de correspondentie), de uitwisseling van gedachten over elkaars werk, en ten
slotte de politiek-maatschappelijke situatie in Duitsland en Oostenrijk in de
jaren dertig, die gekenmerkt worden door de opkomst van Hitler en het
nationaalsocialisme.
Dat laatste onderwerp is het
boeiendst, vooral omdat de naïviteit over de heersende toestanden bij de
goeiige Zweig in scherp contrast staat met Roths feilloze aanvoelen van de
toekomstige verschrikkingen. Al heel vroeg maakt hij een heldere en rake
analyse die visionair zal blijken te zijn, terwijl Zweig pas de ernst van de
situatie inziet wanneer er bij hem in Salzburg een brutale huiszoeking
plaatsvindt (waarna hij Oostenrijk verlaat). Wat betreft commentaar op elkaars
werk is er ook een groot verschil tussen beide briefpartners. Zweig is eigenlijk
meestal onder de indruk van Roths werk, ook van de minder geslaagde
publicaties, terwijl Roth bijtend kritisch is en Zweig niet alleen op het vlak
van de structuur van diens boeken op zwakheden wijst, maar ook op woord- en
zinsniveau fouten bespreekt. Een dergelijke openheid waarin onverbloemd de
waarheid gezegd kan worden, wijst op de grote vertrouwdheid en het wederzijdse
respect dat bestaan moet hebben tussen beide vrienden.
Het grootste deel van de correspondentie bestaat echter uit de weeklachten
van Roth over zijn chronische gebrek aan geld, ondanks het feit dat hij als een
ware sjacheraar overal voorschotten weet los te prutsen, niet slecht betaald
wordt voor zijn werk als journalist en schrijver, en voortdurend overal op
krediet leeft. Eigenlijk zijn het bedelbrieven aan de welgestelde Zweig, die
niet zelden over de brug kwam met geld en zich zo min of meer tot mecenas
ontpopt. Daarbij schuwt Roth de affectieve chantage niet (meermaals overweegt
hij zelfmoord omdat hij zijn leven uitzichtloos vindt), en is hij ongegeneerd
manipulatief: hij spreekt Zweig bewust kwetsend toe, maakt onterechte
verwijten, is voortdurend verongelijkt en heft heuse scheldkanonnades aan. De
voorname Zweig blijft er rustig en minzaam onder, het enige waar hij telkens
weer streng op aandringt, is dat Roth zich zou laten behandelen voor zijn
drankverslaving, die Roth dan weer – typisch voor de echte alcoholist –
minimaliseert. Het is maar in brieven aan anderen waarin Zweig over Roth
schrijft dat je merkt dat dit gedrag hem niet alleen zorgen baart, maar ook
ergert. Nee, het is voorwaar geen sympathiek portret van Roth dat hier uit zijn
brieven naar voren komt.
Elke vriendschap met mij is verderfelijk is een prachtig boek voor
liefhebbers van Roth en Zweig, al gaat Roths larmoyante gezeik over
geldkwesties op den duur ook wel vervelen. Dat naast de integrale
briefwisseling tussen de beide auteurs ook brieven aan derden zijn opgenomen,
werkt verhelderend, zeker omdat zoveel brieven van Zweig verloren zijn gegaan.
Ook het nawoord van Heinz Lunzer, waarin de briefwisseling historisch en
literair gecontextualiseerd wordt, helpt voor een beter begrip en inschatting
van de situatie waarin beide heren verkeerden. Met name voor Roths financiële
toestand schept ze ondubbelzinnig klaarheid: dat die precair was, kwam enkel en
alleen door zijn eigen onvermogen om met geld om te gaan en niet door te lage
honoraria, zoals de schrijver het zelf graag voorstelt.
Een omissie is
evenwel dat het commentaargedeelte uit de oorspronkelijke uitgave in de
Nederlandse versie geheel achterwege is gebleven. De aanhef van het nawoord
komt daarmee op losse schroeven te staan. Het tweede deel van deze zin gaat
namelijk in zijn geheel niet op voor de vertaling: ‘Voor zover hun brieven
bewaard zijn gebleven, worden ze hier voor het eerst volledig en onverkort
gepresenteerd en uitvoerig becommentarieerd.’ Enkel de namen die in de brieven
vermeld worden, worden minimaal geduid (geboorte- en sterfjaar en een
aanduiding van het beroep van de genoemde in kwestie).
Dat maakt dat een
aantal passages volledig onbegrijpelijk zijn voor wie niet ingewerkt is in de
geschiedenis van de jaren dertig van vorige eeuw of in de biografie van beide
schrijvers. Het probleem doet zich al op de eerste bladzijde in de eerste brief
voor, waar Roth aan Zweig schrijft ‘U hebt me heel aardige woorden gezegd over
mijn jodenboek. Ik dank u hartelijk.’ Dat het hier om een brief (of een
recensie, wie zal het zeggen?) van Zweig over Juden auf Wanderschaft gaat, wordt nergens vermeld. En zo wemelt
het in dit boek van de paragrafen waarin zaken of gebeurtenissen worden vermeld
waarover de Nederlandstalige lezer in het ongewisse wordt gelaten. Dat is niet
minder dan een smet op deze jubileumuitgave in de onvolprezen reeks
Privé-domein.
Joseph Roth en Stefan Zweig: Elke
vriendschap met mij is verderfelijk. Brieven 1927-1938, Arbeiderspers,
Amsterdam 2018, 420 p. ISBN 9789029517232. Vertaling van Jede Freundschaft mit
mir ist verderblich : Briefwechsel 1927-1938 door Els Snick. Distributie
L&M Books
deze pagina printen of opslaan