Letterkunde

BOEKEN NR. 3, MAART 2019

Daniël Rovers: Bakvis. Een leesautobiografie

door Carl De Strycker

De ondertitel van Bakvis, een bundeling van essays over literatuur die tussen 2010 en 2017 in verschillende tijdschriften verschenen, is tekenend voor de literatuuropvatting van Daniël Rovers: ‘Een leesautobiografie’. De teksten die hij gelezen heeft en hier bespreekt, vormen samen een portret van diegene die erover schrijft. Dat idee zegt iets over de zeer persoonlijke insteek van Rovers’ essayistiek. Essays over literatuur wil hij niet alleen opvatten als stukken waarin hij zinnige dingen opmerkt over de boeken die hij behandelt, hij wil telkens ook onderzoeken hoe hij zich zelf tot die teksten verhoudt, welke impact ze op hem hebben. Daarmee toont hij hoe literatuur werkt, in de dubbele betekenis van dat woord. Hij laat zien hoe de boeken die hij bespreekt, technisch in elkaar zitten, maar ook welk effect ze kunnen hebben op de lezer.
 
Openen doet Bakvis met de jeugdboeken die een diepe indruk op Rovers gemaakt hebben, allereerst Pluk van de Petteflet van Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp. Dat eerste stuk lijkt niet meer dan een samenvatting. Ook het daarop volgende essay, over het dagboek van Anne Frank lijkt voornamelijk een resumé en je begint je af te vragen of je geen boek aan het lezen bent waarin de auteur de boeken navertelt die hij mooi gevonden heeft. Dat zullen ook de daaropvolgende stukken zeker doen: enthousiast duidelijk maken waarom het boek waarover geschreven wordt de moeite waard is, maar er komt ook meer plaats voor analyse. In het derde stuk, over de jeugdromans van Thea Beckman, bekent Rovers niet alleen hoe diep geroerd hij als puber was door Kruistocht in spijkerbroek, hij onderzoekt ook kritisch de koloniale tendensen in het oeuvre. Vanaf dat stuk staat de literatuurwetenschapper Rovers – een gepromoveerd neerlandicus – naast de literatuurliefhebber in hem. Op een erg onnadrukkelijke manier en zonder jargon gebruikt hij inzichten uit de narratologie en de poëzieanalyse die de lecturen die hij biedt verrijken. Zo wijst hij in het stuk over Omtrent Deedee van Hugo Claus op allerlei interessante details die nuttig zijn voor een meer diepgaande interpretatie van de roman, of wijst hij structurerende principes aan in dichtbundels van Nachoem M. Wijnberg en Erik Bindervoet.
 
De mooiste passage waaruit blijkt hoe soepel hij literatuurwetenschap in zijn betoog weet te integreren, is te vinden in het essay waarin hij de roman verdedigt als specifiek genre tegenover de tv-reeks, die oneindig veel populairder is en die voor een groot deel dezelfde verteltechnische kunstgrepen gebruikt. Aan de hand van wat in technische termen de bewustzijnsvoorstelling van de personages wordt genoemd, maakt Rovers duidelijk wat het onderscheidende kenmerk is van fictioneel proza: het feit dat je in het hoofd van de romanpersonages kan kijken:
 
‘Dit is het basale verschil, zo basaal dat ik aarzel het op te schrijven, tussen de tv-serie en de roman. Een serie laat verhoudingen tussen mensen en hun omgeving zien en beperkt zich daarbij per definitie tot het theater van de buitenwereld. Een roman daarentegen onderzoekt de verhouding van een mens tot zichzelf en legt de inconsequente binnenwereld van gevoelens, gedachten en verlangens bloot.’
 
Dat inzicht leidt tot een even eenvoudige als verhelderende definitie van prozaliteratuur:  
 
‘De roman of meer algemeen, verhalend proza geeft je via de verbeelding toegang tot de wereld van de ander en maakt het voor de duur van het verhaal mogelijk de eigen binnenwereld te verlaten. Dat is de kern van wat literaire fictie doet’.

Uit Bakvis komt een auteur naar voren die gelooft in de kracht van literatuur als kunstvorm. Telkens opnieuw toont hij welke indruk een boek op hem maakt en hoe dat mogelijk is. Uit het geheel van die essays doemt dan een caleidoscopisch beeld op van de lezer Rovers – je leert wat hij waardeert aan de besproken boeken, en hij is daarbij vaak zo aanstekelijk dat je de boeken waarover hij heeft en die je zelf nog niet gelezen hebt, meteen wil bestellen. Nergens plaatst Rovers zichzelf op de voorgrond, ondanks het feit dat dit wel degelijk een autobiografie is. Zijn eigen verhaal staat steeds ten dienste van het boek dat hij bespreekt. Het is dan ook veelzeggend dat zijn meest uitgesproken zelfbeschrijving een verholen zelfportret is. Het is te vinden wanneer hij over een andere criticus spreekt. Wat hij vindt dat geldt voor Kees Verheul, gaat namelijk ook op voor Rovers:  
 
hij ‘schrijft met de bewondering van de nieuwsgierige jongen die hij destijds was, maar bezit toch ook de scherpe, nietsontziende blik van een volwassen, wereldwijze lezer die […] geleerd heeft schrijvers op hun waarde te schatten. Het oordeel is in een essay nooit het hoofddoel, maar kan in een tussenzin […] oplichten, als weerlicht aan een donkere hemel.’

Daniël Rovers: Bakvis. Een leesautobiografie. Wereldbibliotheek, Amsterdam 2018, 320p. ISBN 9789028427563. Distributie Elkedag Boeken

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri