In een dienstbodekamertje van vijf vierkante meter zit met een
opengeslagen boek op schoot roerloos een wakkere man. Hij leest niet meer,
wacht, verlangt naar diepe slaap. In een roze plastic teiltje liggen drie paar
sokken te weken. Hier is iets existentieels aan de gang: 'Je blik in de
gebarsten spiegel, het druppelen van de kraan op de overloop, het gedruis van
de straat'. De wakkere man inventariseert zijn tot stilstand gekomen leven.
'Vijfentwintig jaar, negenentwintig tanden, drie overhemden, acht paar sokken'.
Voor hem geen smoesjes meer: hij hoeft niets meer te zoeken, te willen. Er zal
niets meer gebeuren.
Un homme qui dort (1967) is
de tweede roman van de Franse auteur Georges Perec (1936-1982), recent
heruitgegeven door De Arbeiderspers, in een Nederlandse vertaling van Rokus
Hofstede. Perec staat bekend om zijn ongebreidelde verbeelding, ironie en
originaliteit. Hij schuwde het experiment niet. In Een man die slaapt
ambieert de schrijver het bewustzijn van zijn personage systematisch bloot te
leggen en de wereld te ontmaskeren door die nauwgezet en aandachtig vanuit een
toestand van halfslaap te beschrijven. Een man die slaapt is bij hem dan ook zo
wakker en alert als het maar zijn kan.
De (wakkere) man benut de fase
van de halfslaap om passief en vrij van oordeel naar de dingen te kijken: het
omfloerste vierkant van het raam, ongelijkmatige spreiding van duisternis,
lichtflitsen als harige wormen 'die de eigenaardige eigenschap hebben dat ze
zich niet laten bekijken'. Hij concentreert zich: 'Helder en logisch denken is
geboden. Een methodische aanpak'. De man probeert zich te positioneren
tegenover de slaap, die zich nu eens als een roze, schilferige zeepbel pal voor
hem bevindt, dan weer onverhoeds achter hem staat. 'Je moet je nooit bruusk
omdraaien, dan raakt alles overhoop, je kussen valt, je voeten tuimelen over
elkaar heen en je zit weer op je bankje.' Zijn methode vergt dus enige
oefening.
Perec heeft een patent op merkwaardige literaire
experimenten waarbij hij zijn personages gedurende een zekere periode
gedetailleerd zintuiglijke waarnemingen laat beschrijven. Hij opent een deur
naar hun onderbewuste en laat er taal, tijd, ruimte, orde op los. Resultaat is
een dramatisch veranderd wereldbeeld en een gelouterd bewustzijn.
's Nachts
dwaalt de (wakkere) man door de straten van Parijs, kijkt naar gebouwen,
mensen. 'Wat moeten ze allemaal? Waar gaan ze heen? Wie roept ze? Ze wringen
hun wangen, hun neus, hun wenkbrauwen, hun lippen en hun handen in allerlei
bochten, ze onderstrepen hun betoog met veelzeggende gebaren; ze diepen hun
agenda's op, ze halen elkaar in, groeten elkaar, schelden elkaar uit,
feliciteren elkaar, botsen tegen elkaar op.' De man wil leren wat niet te leren
valt: eenzaamheid, onverschilligheid, vergetelheid. Hij wil leren kijken zonder
te zien, neutraal kijken. In Jardin du Luxembourg slaat hij bewonderend een
oude man gade die uren achtereen voor zich uit in het niets staart, zijn kin
leunend op de knop van een wandelstok. Wat is zijn geheim?
Misschien biedt een verblijf bij
zijn ouders op het platteland heil. Of een wandeling in de bossen. Een boom
beschrijven. Hij bekijkt de boom. De boom ontploft en ontstaat opnieuw.
Waarheid hoeft hij dus niet van de boom te verwachten. Hij zal nooit de baas
van de boom zijn. Niet dat hij mensen haat. Ze maken gewoon geen verschil. 'Al
ga je de straat op en sla je de mensen de hoeden van het hoofd, al bedek je
jezelf met vuilnis, al loop je blootsvoets, al schrijf je manifesten, al schiet
je je revolver leeg op de eerste de beste uitbuiter, het maakt geen verschil.'
Wat heeft het voor zin? 'Waarom zou je doen alsof je leeft?' Misschien moet hij
het paard maar achter de wagen spannen, het ontbrekende stuk van de puzzel
zijn.
Wanneer
de man (die nog steeds niet slaapt) rondzwerft door Parijs, stelt hij verboden
en geboden voor zichzelf op: 'Je zult je kleding, je voedsel, je lectuur niet
meer belasten met de uitputtende, onmogelijke taak jou te representeren.' Hij
vraagt zich af hoe lang het zal duren voordat vlees ophoudt dun, taai of mals
te zijn en frieten olieachtig, knapperig of slap. Hoe lang zal het duren tot
geringschattende kwalificaties hem niet meer treffen en maaltijden niet meer
met een uitroepteken gepaard gaan?
De man (die nu bijna slaapt) zit op zijn bankje, omgeven door
een zwarte massa. Een schip vaart boven hem, steeds langzamer. Hij zwemt
eronderdoor, wordt fabelachtig koel. 's Nachts zwerft hij, zegt nooit
alstublieft, goedendag, dank u wel, tot ziens, biedt geen excuses aan, vraagt
niet naar de weg. Hij lanterfant. Hoe verlangt hij naar diepe slaap! De wekker
staat stil. De tijd dringt niet meer door. Zijn blikveld vernauwt. De geest van
de man richt zich naar binnen. Op een dag stelt de man vast dat het hem
allemaal om het even is. Alles valt uiteen en alles begint opnieuw. Elke dag
herhaalt zich hetzelfde scenario. Onverschillig of hij slaapt of wakker is,
speelt hij eindeloos patience. Hij kiest niet meer. Hij is willoos. Hij bestaat
niet meer. 'Je bent als een druppel aan een kraan van een fonteintje op een
overloop, als zes sokken die in een roze plastic teiltje staan te weken.' Taal
lost op, de dingen keren zich om. Ook de man hangt intussen omgekeerd.
Hij slaapt niet meer
en de slaap zal niet komen. Hij is niet wakker en zal niet wakker worden. Hij
is niet dood en de dood zal hem niet bevrijden. De man slaat zijn ogen niet
meer neer. De lezer is getuige van een gruwelijke metamorfose. Een imploderende
geest; een bewustzijn, ontdaan van iedere verbinding, ieder verhaal, iedere
constructie. Vrij van verleden en toekomst. Bevrijd van zichzelf. Perec gaat
over op pure poëzie. Monsters, wars van alle menselijkheid, doen hun intrede,
in de vorm van schaduwen, spiegelbeelden, ongedierte. In de lotgevallen van
zijn man-die-slaapt, brengt de schrijver subtiel hulde aan Melvilles
ongrijpbare potvis, Kafka's gedaanteverwisseling, Dostojevski's
grootinquisiteur, Becketts roerloosheid en Prousts verloren tijd.
Perec vergt niet
weinig van zijn lezers: de bereidheid om stap voor stap, systematisch, af te
dalen in de kern van een bewustzijn. Een voor een vallen verbindingen tussen
binnen- en buitenwereld weg. De ongebruikelijke jij-vorm maakt de confrontatie
nog directer. Een man die slaapt is een existentiële nachtmerrie over de
ontdekking van vrijheid in onverschilligheid.
Na deze roman
vraag je je af of een mens überhaupt sterk genoeg is om het op te nemen tegen
de tijd, om louter bewustzijn te worden. Kan een mens van vlees en bloed de
naamloze gebieder van de wereld worden, iemand op wie de geschiedenis geen vat
meer heeft? En leidt onverschilligheid ergens toe, brengt ze iets bij? Een
man die slaapt zal het je vertellen.
Georges Perec: Een man die
slaapt, De Arbeiderspers, Amsterdam 2018, 112 p. Vertaling van Un homme qui
dort door Rokus Hofstede. ISBN 9789029507714. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan