Onbestaande
zijn is het makkelijkst moet blijkens de
bibliografische gegevens die opgenomen zijn op de slotpagina van de uitgave,
over een periode van ongeveer een halve eeuw schrijverschap de tiende bundel
zijn van dichter Marcel Vanslembrouck. In de nieuwe bundel tast hij binnen
consequent gehanteerde disticha die het raamwerk uitmaken van zijn gedichten en
waarbij doorgaans een deelvers als titel wordt gekozen, de grenzen van het
schrijverschap af, ingebed als het wordt binnen de vaak als antithese gestelde
beweging naar binnen en naar buiten toe:
‘Gehoorzaam aan de roep ergens te zijn
scheurt
zich je binnenbeeld van spiegels los.’
De spiegel fungeert als
leidmotief in de bundel en houdt de suggestie in van nabijheid en directe
confrontatie met het zelf, maar evengoed wordt zo vorm gegeven aan het besef
dat de ik een ander is. Het ‘anders’-zijn wordt ook gemodelleerd in de aandrang
zich af te schermen van de geestdodende oppervlakkigheid die mensen tot een
anonieme grijze massa laat verworden. De ik wil niet horen bij ‘de club der
toegeeflijken’, of, zoals het aan bod komt in het gedicht ‘Het voorrecht
zwijgzaam te mogen zijn’, waarin de koopwoede in een winkelcentrum wordt
beschreven:
‘Je koestert het voorrecht
zwijgzaam te mogen zijn, terwijl kletskousen
ten onder gaan aan
het niet meer kunnen stoppen met spreken.’
En uit hetzelfde gedicht licht
ik deze treffende benadering van het fenomeen ‘smartlappen’:
‘sommige zijn de slippendragers
van de liefde,
andere smelten de weekste gevoelens om tot ranzig
hartzeer.’
Enige
woorddrang, vooral dan in het gebruik van adjectieven, is de dichter echter niet
vreemd. Dit resulteert in een aantal gevallen in zwaar op de hand liggende
disticha als ‘Er woedt geen kamgericht denken meer aan gecoiffeerde /
pijpenkrullen op een goudkleurige huid gedrapeerd’. De tweede afdeling van de
bundel – niet als zodanig aangeduid, maar eerder gesuggereerd door een
witpagina in te lassen - wordt dan weer vooral ingekleurd door woordspelige
combinaties waarvan de zin en de betekenis binnen het vers niet steeds even
duidelijk zijn: ‘fantastbaar’, ‘offerbloeddorst’, ‘het enormale’,
‘hinderlaagvlakte’…
Een beter beheerste en in de hand gehouden verwoording geeft de gedichten
uit de slotafdeling een toch wel overtuigende kracht mee. Terugplooiend op een
vorm van binnenskamerse intimiteit (‘In het huis waar tussen dingen het stille
langzame / zich een weg baant’) lijkt de opmerkzaamheid voor het kleine de
boventoon te gaan voeren. Zo in het gedicht ‘Aanzitten bij een kant-en-klaar
stilleven’, waarin in woorden het spel van het licht op een inktpot, een
achteloos neergezet glas… wordt vastgelegd, maar met hieraan verbonden het
besef van ontoereikendheid van het schrijven:
‘Als het licht het niet houdt stort het maaksel in
de woordelijke stut van acht disticha ten spijt.’
De poëzie van Marcel
Vanslembrouck verkent in die zin de grenzen van wat dichterlijk haalbaar is.
Marcel
Vanslembrouck: Onbestaande zijn is het makkelijkst, Poëzie Internationaal,
Torhout 2018, 52 p.
deze pagina printen of opslaan