Geschreven in de geest van
posthumanisme
Dat Marie Darrieussecq (1967) een
schrijfster met lef is én van vele markten thuis, bewijst haar jongste roman,
Ons
leven in de bossen. Zonder scrupules lapt ze literaire conventies aan haar
laars en experimenteert met stijl en vorm. Met deze roman heeft Darrieussecq
een uitdagend, curieus en dystopisch buitenbeentje op de wereld gezet.
Een openingszin als
een knallende champagnekurk: 'Ik deed mijn ene oog open en pats, alles was me
duidelijk.' De eenogige psychotherapeute Viviane leeft samen met een groep
rebellen ondergedoken in de bossen, op de vlucht voor een totalitaire
samenleving waar hightech, 'surveillance kapitalisme' en medisch fanatisme
burgers vanaf hun geboorte lichamelijk, mentaal en emotioneel onder de knoet
houden. Een groep misnoegden voor wie de maat vol was, besliste om offline te
gaan, hun implantaten te verwijderen, hun klonen ('slapende helften') te
ontvoeren en zich terug te trekken in de bossen, de enige plek waar ze zich
kunnen verbergen. Daar trainen de vluchtelingen hun helften. Ze leren hen
lopen, spreken, werken. In de wereld waar ze vandaan komen, zijn klonen niet
meer dan reservoirs van organen, kunstmatig in slaap gehouden, een
levensverzekering voor hun wakkere helft.
Het is uiterst moeilijk om ons
vandaag een posthumane wereld voor te stellen: een wereld waarin de mensheid
uiteengevallen is in sub-soorten, die in verschillende richtingen geëvolueerd
zijn en als 'mens' voor de tegenwoordige mens onherkenbaar zijn. Wij zijn nog
aan het wennen aan een transhumane wereld, waarin het menselijk lichaam
geüpgraded wordt met nieuwe technieken, zodat het niet meer veroudert en kan
evolueren tot posthumaan. Er zijn filosofen die opperen dat we nu reeds in een
posthumane wereld leven, maar dat nog niet beseffen. Met die hypothese ging
Darrieussecq in haar roman aan de slag.
De ik-verteller, Viviane,
evolueert in de roman tot een archaïsche mensensoort. Na een plots inzicht
sluit ze zich aan bij de rebellen in de bossen en probeert er haar verloren
band met de natuur en zichzelf te herstellen. Dat lijkt aardig te lukken, tot
ze tot een gruwelijk besef komt bij het bekijken van een documentaire waarop
welgestelde bejaarden te zien zijn. Wanneer ze inzoomt op het gezicht van een
bejaarde vrouw, realiseert Viviane zich plots welke rol zijzelf al die tijd
speelde.
Onzeker begint Viviane haar verhaal op te tekenen. Tijd is er nauwelijks. Ze
weifelt: zal ze beginnen met het introduceren van haar helft Marie of haar
geliefde, de 'aanklikker'? Ze is verward en maakt voortdurend bokkensprongen in
tijd en ruimte (Darrieussecq geeft nergens aan waar en wanneer het verhaal zich
afspeelt).
Viviane wordt heen en weer geslingerd tussen afkeer, fascinatie en liefde voor
haar kloon Marie. Ze is zowel mooi, puur en trouw als onbeholpen, dom en bang. Viviane
slaat Marie om haar stil te houden en bindt haar vast opdat ze niet zou
vluchten. Ze zijn elkaars evenbeeld. De 'aanklikker', een van de
rebellenleiders en ex-patiënt van Viviane, was depressief in de wereld waar ze
vandaan komen. Zijn geestdodende job bestond alleen uit het aanklikken van
woorden, beelden, emoties om robots gedachteassociaties bij te brengen,
waardoor ze empathisch worden. Het was Vivianes taak om zijn getraumatiseerde
brein te herprogrammeren en hem te helpen een denkbeeldige veilige plek te
vinden. 'Ons brein is kneedbaar. Veel meer dan een robotbrein.' Op een dag
verdwijnt de aanklikker spoorloos.
Viviane denkt terug aan de tijd voor haar vlucht. Ze
herinnert zich het omslagpunt. Na een nieuwe golf van aanslagen ging alles op
slot. Iedereen was bang, niemand ging de straat nog op. Hoge raamloze
appartementsgebouwen verrezen in de straten. Burgers werden van chips voorzien.
Voor de veiligheid. Voor de controle. Dan kwam de golf van ontvoeringen. Mensen
verdwenen. Het gerucht deed de ronde dat er iets in het drinkwater zat. Een
verdovend middel. Je droomde niet meer. Pas na haar oogamputatie begint Viviane
iets te vermoeden en besluit zelf te verdwijnen voor het te laat is.
In de bossen is ze
eindelijk in staat om, met haar ene oog, te zien hoe de wereld waar ze vandaan
komt werkelijk in elkaar zit. Ze probeert een leven op te bouwen met haar helft
aan haar ene en de aanklikker aan haar andere zijde. Ze verzekert de
toekomstige lezers van haar getuigenis dat het mogelijk is zich los te maken
van die andere wereld en nomadisch te leven. Dat het mogelijk is om helemaal
opnieuw te beginnen. Maar ze zal snel moeten zijn. Ze heeft het koud. Ze
vereenzaamt. Gehavend en verzwakt door ziektes, transplantaties en amputaties,
tracht ze wanhopig met wat haar nog rest een noodkreet de wereld in te sturen,
een boodschap in een fles.
Metadystopie
Ons leven in de bossen is een intelligente roman, op
voorwaarde dat je hem leest als 'metadystopie': een dystopie over een dystopie.
Een verhaal dat vormelijk, inhoudelijk en ideëel alle eigenschappen heeft van
een dystopie, is van nature afstotelijk. Verstoken van poëzie, schoonheid en
ziel lijkt deze roman integraal geschreven te zijn in de geest van
posthumanisme. Begin er maar aan! Zo'n metadystopie leest ook behoorlijk
ongemakkelijk. Darrieussecq serveert de lezer een gebrekkig, rommelig verhaal
en een verteller zo armoedig van geest en lichaam dat er nauwelijks een passage
zonder ergernis te lezen valt. Maakte de schrijfster doelbewust de keuze om die
armoede niet te compenseren met een poëtische stijl, vloeiende taal of
sprekende beelden? Waarom zou ze diepgang veinzen als er geen diepgang is?
Waarom leegte verdoezelen? Een gedurfde aanpak.
Darrieussecq laat de verteller
weifelen, twijfelen, hakkelen, herhalen, in een taal die bulkt van clichés en
stopzinnen: 'dat is niet oké', 'waar was ik alweer', 'hoe zal ik het zeggen',
'ik bedoel'. In de literatuur is dat storend. Het verhaal kon me op geen enkel
moment boeien. Verstoken van connectie met verhaal en verteller, bleef ik tot
en met de laatste zin op mijn honger zitten, vervuld van ergernis. Maar!
Druppelsgewijs begon Darrieussecqs roman op mijn geest in te werken, als een
gif dat zich langzaam verspreidt. De dagen nadien bleef ik maar kauwen en
verteren. Onbegrip veranderde in nieuwsgierigheid. Weerzin werd verwondering.
Antwoorden transformeerden zich tot vragen en zekerheden ontwikkelden zich tot
twijfels. Mijn slapende helft werd wakker. Ik besloot het boek op een andere
manier te benaderen. Beoogde Darrieussecq dat effect? Ik twijfel er niet aan.
Een hypothese:
Darrieussecq houdt ons een spiegel voor. Subtiel waarschuwt ze voor het
posthumanisme dat mogelijk nu al aan de gang is. Ons leven in de bossen
kan té makkelijk weggezet worden als een slordig geschreven niemendalletje, als
een hoop flauwekul. Ik meen dat de sterkte van de roman zit in wat ontbreekt,
in wat Darrieussecq afwezig laat zijn. Een uitgangspunt dat een afwijkende
manier van lezen vereist.
Gooi esthetische criteria maar beter meteen overboord
wanneer u aan deze roman begint, begeef u op metaniveau en concentreer u op wat
de auteur wil zeggen met wat ze niet zegt. De diepgang zit in de reflectie over
het ontbreken van diepgang. Indien uw nieuwsgierigheid gewekt is, zou ik u
aanraden zelf de proef op de som te nemen. Maar opgepast: het valt niet uit te
sluiten dat u zich bekocht zal voelen. Net als een knallende champagnekurk kan
dit boek u bij wijze van spreken van een oog beroven. Evengoed kan het tot een
plots ontwaken leiden.
Marie Darrieussecq: Ons leven in de bossen, De
Arbeiderspers, Amsterdam 2018, 144 p. Vertaling van Notre vie dans les forêts
door Mirjam de Veth. ISBN 9789029524964. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan