Omdat een normale boekbespreking gewoonlijk
begint met een samenvatting van de inhoud, gevolgd door een beoordeling, zitten
we hier met een probleem. De plot is namelijk een psychologische thriller,
waarvan de oplossing, die je niet mag onthullen, uiteraard op de allerlaatste
bladzijde staat. Laat ons zeggen dat het hier gaat om een naar de Verenigde
Staten uitgeweken Hebreeuws schrijvend Palestijns auteur, die zijn stervende
vader in Israël bezoekt en na diens dood naar zijn vrouw en kinderen in
Illinois terugkeert.
Tegelijkertijd is het een roman over dramatisch in elkaar verstrengelde
relaties en vervreemdingen: tussen de auteur en zijn ouders, tussen hem en zijn
vrouw. Maar ook tussen hem en Tira, het dorp van zijn familie en, breder,
tussen hem en de steeds vager wordende droom van een vrij Palestina.
Hij is een
getalenteerd journalist en broodschrijver die tot nog toe geld verdiend heeft
met het redigeren van ‘autobiografieën’ van begoede Israëli’s of hun kinderen.
Omdat de herinneringen van deze klanten soms bedroevend banaal en mager zijn,
vult hij ze aan met zijn eigen goede herinneringen en/of fantasieën. Hij heeft
ontdekt dat zijn klanten of opdrachtgevers bijna nooit zijn manuscript herlezen
en blij zijn als er maar iets positiefs of ontroerends geschreven wordt. Zo kan
hij vrijuit zijn gang gaan. Voor de moeder van een gevallen soldaat schrijft
hij een diep doorvoeld en prachtig verhaal over de heldhaftige dood van haar
jongen, die met een glimlach op de lippen gestorven is. Bij een ander fingeert
hij een warme jeugd in een liefhebbende familiekring, hoewel hij pertinent weet
dat dit helemaal niet het geval geweest is. Maar zolang iedereen tevreden is en
hij royaal betaald wordt is er geen vuiltje aan de lucht.
Wanneer een klant iets te
gortige herinneringen aan haar Palestijnse buren vertelt, past hij dit aan,
hoewel hij aan geen kanten de Palestijnse vrijheidsdroom van zijn vader deelt.
Eén typisch voorbeeld:
‘De verhalen over haar kindertijd waren ook prettig en
warm, en hoefden nauwelijks geredigeerd worden, behalve die over de
oorlogsjaren, waarin ze vertelde hoe de Arabische buren waren veranderd van
hartelijke mensen in moordenaars. Ik corrigeerde haar in het boek en schreef
over prachtig nabuurschap, over de onderlinge burenzorg, ook tijdens de oorlog,
en ik voegde eraan toe dat ze nog altijd dacht aan haar Arabische buren en zich
afvroeg wat er van hen geworden was.’
Alles verandert uiteraard,
wanneer hij ook de herinneringen van zijn stervende vader wil opnemen en
redigeren. De beschrijving van die laatste gesprekken is een meesterlijke
aaneenschakeling van half uitgesproken waarheden, van misverstanden en
schuldgevoelens, van echte en fictieve herinneringen. Hier wordt de stijl heel
elliptisch of schrapt hij bepaalde passages die desondanks in het boek
doorgestreept afgedrukt staan en leesbaar blijven (denk eraan: ‘wijzigingen
bijhouden’).
Dezelfde
bewuste terughoudendheid blijkt uit de vreemde gesprekken met zijn vrouw die
hem in de VS wel onderhoudt – zij is een succesrijk docente aan een Amerikaanse
universiteit en hij vindt of zoekt geen werk - maar hem niet toelaat het huis
met haar en de kinderen te delen:
‘Goed’ zei ze ‘ik wilde je alleen maar vragen hoe het met
je gaat’.
‘Dank je,’ antwoordde ik. En ik zei erachteraan: ‘Falastien...’
in het volle besef dat ik de enige op de wereld was die haar zo noemde.
‘Wat?’ voeg ze.
‘Ik wilde haar zeggen dat ik haar miste, dat
het me speet en dat ik van haar hield, maar ik vroeg alleen: ‘Heeft het
gesneeuwd?’
‘Nee,’ antwoordde ze, ‘het heeft niet gesneeuwd.’
Wanneer de
Joods-Amerikaanse auteur Gary Steyngart op de achterflap Sayed Kashua een
briljant en humoristisch schrijver noemt ‘die alle vooroordelen over het
Midden-Oosten overhoophaalt’ heeft hij slechts gedeeltelijk gelijk. Inderdaad
brengt hij vlijmscherpe kritiek uit op de onhebbelijkheden van en de
wederzijdse clichés over Palestijnen én Joodse Israëli’s, maar de stille woede
en frustratie van Kashua over het historische onrecht dat de Palestijnen is
aangedaan, komt altijd weer naar boven. Ook en in het bijzonder wanneer hij het
heeft over de toenemende burenruzies en vetes tussen de Palestijnen onderling. Hier
staat hij in feite dichter bij de antikolonialistische psychiater en militant
Franz Fanon (De verworpenen der aarde,
1961) dan hij wellicht zelf beseft:
‘En wie had gedacht dat je
broers, die hard werken om hun kinderen groot te brengen en hun het best
mogelijke onderwijs te verschaffen, ineens bedreigd zouden worden in hun eigen
huis? De grond, vervloekt is die grond, maar wat kunnen we doen? We kunnen
nergens heen, er is geen keus.’
‘Er is geen keus’, in het Hebreeuws ‘Ein breira’. Laat dit nu
toevallig (?) het excuus zijn waarmee de zionisten hun politiek ten opzichte
van de Palestijnen verantwoorden.
Wijzigen bijhouden,
dat je ook kunt interpreteren als ‘niets wordt vergeten’, is in alle opzichten (persoonlijke
ambities, de traditionele familiale cultuur, de liefde en de politiek) een
harde roman voor wie tweemaal nadenkt over de humoristische, bij wijlen sarcastische
stijl van Kashua. Maar het is ook inderdaad een briljante en geslaagde poging
om fascinerend over het algemene gebrek aan communicatie te communiceren.
Sayed Kashua:
Wijzigingen bijhouden, Ambo/Anthos, Amsterdam, 2019, 256 p. ISBN 9789026342707.
Vertaling van Akov achar sjinoejiem door Ruben Verhasselt. Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan