Naar aanleiding van de toekenning van de P.C. Hooftprijs
heeft Anneke Brassinga enige jaren geleden haar poëzie verzameld (en
gedeeltelijk herwerkt) in de monumentale uitgave Wachtwoorden (2015). Lezers die haar fascinerende werk nog niet
kenden – en dat was een groot publiek – konden via dat mooie boek hun schade
inhalen.
De
dichteres heeft sindsdien niet stilgezeten. Haar jongste bundel, Verborgen tuinen, is in alle opzichten
een opmerkelijk hoogstaand geheel. Op elke bladzijde bewijst Brassinga opnieuw
hoe uitmuntend zij de finesses van het Nederlands beheerst, niet zo
verwonderlijk voor een van de meest vooraanstaande literaire vertalers. Haar
taalgebruik is uitermate precies, haar woordenschat bijzonder uitgebreid, haar
gevoel voor zinsbouw en ritme omzeggens feilloos. Het lijkt allemaal
vanzelfsprekend, maar bij nader toezien zitten deze verzen bijzonder trefzeker
in elkaar.
Dat
raffinement blijkt al uit de openingsreeks, ‘Berlijn, 2014’, die enkele haiku’s
bundelt bij foto’s. In amper drie korte regels weet de dichteres de beladen
sfeer op te roepen van vervreemding in een stad die maar moeizaam loskomt van
haar verleden en niemand onberoerd kan laten. Dat resulteert in observaties die
overgaan in meer beschouwende termen, waar sprake is van een verwonde en
ronduit lelijke staat, maar evenzeer van de blijvende pijn en de wroeging die
met die turbulente geschiedenis verbonden zijn. De beknopte haikvorm dwingt de
dichteres tot een uiterst concieze zegging, maar de diepgang van het vers lijdt
op geen enkel ogenblik onder die woordkarigheid.
In contrast daarmee bevatten de
overige reeksen vaak bijzonder uitvoerige, breed uitwaaierende gedichten die
eerder associatief dan logisch werken. Die bij momenten haast surrealistische
schrijfwijze is in de loop der jaren uitgegroeid tot het handelsmerk van
Brassinga. De overvloed aan beelden die daarmee gepaard gaat, resulteert in een
bij uitstek magisch universum waarin dingen en natuurelementen een eigen leven
gaan leiden, net zoals de mensen. Het beeld van de ‘tuin’, dat hier in tal van
gedaanten zijn opwachting maakt, valt dus soms letterlijk te nemen, maar op
andere momenten verwijst het naar het universum van de wetenschap, naar wat
mensen koesteren en voor zichzelf bewaren (als een besloten hofje) of naar de
woekering van het gedicht zelf.
Het is uiteraard ondoenlijk om
zo’n waaier aan indrukken en beelden te herleiden tot een overkoepelend thema,
want ook het dichterlijke ik transformeert voortdurend onder het schrijven.
Toch valt op dat een aantal gedichten een zekere sfeer van zachte melancholie
met zich meebrengt. De dichteres kijkt terug naar het verleden of naar wat
onvolkomen is gebleven. De nakende ouderdom en de vele overleden vrienden en
collega-schrijvers zijn daaraan uiteraard niet vreemd: de bundel bevat
bijvoorbeeld enkele indringende in-memoriamverzen waarin ook de stijl van de
overledenen wordt geïmiteerd als een ultiem eerbetoon. Anderzijds is dat besef
van de voortschrijdende tijd ook noodzakelijk om te kunnen genieten van ieder
moment, om vooruit te blijven blikken, om via taal dingen te willen vasthouden.
In die zin is de overvloed aan woorden ook een scherm dat de dreigende leegte
tracht af te dekken. De grote variatie aan woorden en de pathos nemen echter
geenszins de indruk weg dat wij hier te doen hebben met een overweldigende
dichteres die poëzie tot haar essentie weet terug te brengen. Hoogtepunten zijn
er in deze bundel in overvloed, maar zeker de reeks ‘Vergeetplekken’ en de
afsluitende gedichten over Boethius en diens vertroosting van de filosofie
staan voortaan hoog op mijn lijstje.
Anneke Brassinga: Verborgen
tuinen. De Bezige Bij, Amsterdam 2019, 98 p. : ill. ISBN 9789403136301.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan