'Claudia kwam even later terug. Ik kende haar
niet. [...] Ik vermoed dat ze meer over mij wist dan de meesten van degenen die
dicht bij mij waren geweest. Ik stel me voor dat Judith het in het begin over
mij had gehad: heel weinig, maar niettemin eindeloos - dat was de trieste kant
van de dingen. [...] Ik moet er dus van uitgaan dat ze mijn terugkeer al
verwachtte.'
Het
verhaal telt drie personages: de verteller die, na lange (!?) tijd, aanbelt bij
een huis in Parijs, waar hij ooit met Judith samenleefde. Hij treft in het
opnieuw ingerichte interieur een voormalige actrice, Claudia aan, de huidige
relatie van Judith. Terloopse opmerkingen geven aan dat het appartement gelegen
is aan de rue de la Victoire nabij de opera van Parijs en dat alles zich
afspeelt in oorlogstijd. De personages die er een gewoonte van maken uit het
raam te staren, kijken uit op de verminkte gevel van de opgeblazen synagoge. Ze
verwarmen zich met hout - het is koud en het sneeuwt regelmatig - en het
gebeurt al eens dat de stroom uitvalt.
Deze gegevens hebben voor het
verhaal echter niet het minste belang. Ze vormen immers geen raamwerk voor de
tekst, maar komen slechts toevallig ter sprake in de korte gesprekken die de
personages met elkaar voeren of tijdens de eindeloze beschouwingen van de
verteller over de betekenis en de motivatie van hun woorden en (ver)houdingen.
Beschouwingen over de werkelijkheid of de onwerkelijkheid van hun observaties.
Over de zin of onzin van hun uitspraken, over de onoverkomelijke spagaat tussen
het zijn en het niet-zijn. 'Wie wil leven moet kunnen steunen op de illusie van
een verhaal', zegt de verteller, 'maar deze steun is mij niet vergund.' Eerder
al had hij verklaard : 'Het is helaas geen verhaal'. En Claudia zei het ook :
"Niemand hier wenst zich aan een verhaal te verbinden.'
Wat we in feite meemaken, is een
soort rondedans die de personages met elkaar aangaan in de kleine flat. Hun
gesprekken zijn zelden meer dan de uitwisseling van rudimentaire zinnen, die
verwijzen naar onduidelijke situaties die als bekend worden verondersteld. Als de tijd daar is, oorspronkelijk
gepubliceerd in 1951 als Au moment voulu,
doet meer dan eens denken aan Huis clos,
het toneelstuk dat Sartre eind 1943 uitbracht en dat, ondanks de berucht
geworden uitspraak 'L'enfer, c'est les autres' door hem als komisch en burlesk
was bedoeld. Komisch en burlesk, zoals ook Proust en Kafka veel van hun teksten
zagen. Een uitspraak van de verteller : 'Ik denk dat we spelletjes met elkaar
speelden, maar met zo weinig mogelijk bedrog', wijst in dezelfde richting.
Natuurlijk
kunnen we Maurice Blanchot (1907-2003) moeilijk een grapjas noemen, vooral in
het licht van de fysieke problemen waarmee hij zijn toch wel lange leven te
maken kreeg, en mede waardoor thema's als afwezigheid, leegte en dood een zo
nadrukkelijke plaats kregen in zijn werk. Onder invloed van Levinas en
Heidegger zou hij later nog meer nadruk leggen op de onmogelijkheid van
communicatie, waar ook de taal ('de sleutel van alles') geen greep op krijgt.
Zijn literaire
werk, filosofisch van aard en aangetast door de nouveau roman, wordt er niet
makkelijker door. Zeker niet als men zijn zeer invloedrijke essays als
bijsluiter gaat bezigen voor het begrip van zijn toch wel fascinerende romans
en verhalen. Daarvoor is, mijns inziens, de lectuur van Kafka een meer
aangewezen pad.
Uit Als de tijd daar is: 'Het
lukt me niet om tot het einde van deze zin te komen. Ik was gaan staan; ik viel
bijna op de grond. Godzijdank stond ik op het punt van sterven, deze woorden
waren geen ontdekking, maar terwijl ik viel, werden ze geopenbaard in een fel
daglicht als een soort orakel dat mijn kracht smoorde en aanzette tot die
meedogenloos wijde vibratie: De dood! Maar om te sterven moest ik schrijven -
Het einde! En daarom moest men schrijven tot het einde.'
Maurice Blanchot: Als de tijd
daar is, Vleugels, Bleiswijk 2019, 84 p. ISBN 9789078627654. Vertaling van Au
moment voulu door Kiki Coumans
deze pagina printen of opslaan