Mensen die in de ogen van vele anderen
nauwelijks iets betekenen, of naar wie alleszins niet geluisterd wordt, daar
lijkt het Erik Vlaminck om te doen in zijn prozateksten en monologen. Neem zijn
op geregelde tijdstippen verschijnende columns, waarin doorgaans sociale
onrechtvaardigheid wordt aangeklaagd door dikke Freddy die letterlijk en
figuurlijk uit de boot van sociale welvaart en eraan gerelateerde voorzieningen
is gevallen. Of neem de roman Suikerspin,
waarin Vlaminck het wereldje van de forains
tekende.
In Een berg mens onder witte lakens wordt het hoge woord gevoerd door
een trucker die – zij het toevallig – Vlamincks levenspad komt te kruisen
wanneer zij kamer moeten delen in het ziekenhuis. André – zo heet zijn
medepatiënt – komt in kamer 226 in monologen aan het woord, de schrijver
beperkt er zich ogenschijnlijk toe alles passief te ondergaan. Zo passief zelfs
dat André het hem voor de voeten gooit:
‘Gij zijt een raar figuur. Ik denk dat gij te veel nadenkt.
Hoe meer een mens nadenkt, hoe minder hij lacht. Dat heeft in de gazet
gestaan.’
Naast
de monologen van André zijn er de chronologisch opgevatte hoofdstukken die in
de meer afstandelijke hij-vorm het leven van André in kaart brengen. Er is zijn
huwelijk met Karlien, dochter van een fleurist, de manier waarop hij samen met
haar een vrachtwagenbedrijf uit de grond stampt. Tot er meer dan een kink in de
kabel komt: zijn beste vriend en collega-chauffeur raakt blijvend gehandicapt
na een ongeval, zelf rijdt hij, in dronken toestand nota bene, een jonge man
dood en pleegt vluchtmisdrijf. Wat volgt is somberheid en tristesse troef: hij
zoekt soelaas bij een andere vrouw, ziet zijn huwelijk op de klippen lopen,
maakt de dood van een van zijn kinderen mee en moet lijdzaam toezien hoe zijn
andere zoon en dochter het evenmin lijken te gaan rooien. Wat de kern uitmaakt
van André’s levensverhaal komt de lezer vooral te weten via de cafégesprekken
die hij – fabulant als hij is – in De Volksvriend voert en waar hij onder meer
Leon van Riel – wie het oeuvre van Erik Vlaminck eerder heeft gevolgd, ontmoet
hier een oude bekende – als vaste mede-stamgast mag begroeten.
Een berg mens onder witte lakens laat in een rechttoe rechtaan
spreektaal (het gebruik van de gij-vorm is daar een typisch voorbeeld van) het
ongenuanceerde denken en oordelen van zo iemand als André zien: ‘zwarten’
hebben voor hem niets te maken met ‘negers’, maar zijn allen zonder
uitzondering ‘mannen die in de oorlog aan de kant van Dolfke stonden’; de
‘vreemdelingenmiserie’ heeft voor hem niet alleen te maken met de migranten die
hier hun geluk komen zoeken, maar evengoed met de ‘platkoppen’, chauffeurs uit Oost-Europa
met wie niet te praten valt. Wat Vlaminck André in de mond legt, is wat velen,
zeker aan de cafétoog, denken en verkondigen.
Maar Een berg mens
onder witte lakens is geen pamflet. Vlaminck heeft oog en oor voor het
individuele drama van André en diens gezin. In de taal van André: ‘Sommige
dingen waaien altijd weer op. Het is gelijk met vettige frietzakken en rottende
herfstbladeren.’ Hoe het verleden altijd weer blijft opspelen en
levens blijft bepalen, is een van de onderliggende thema’s die het boek
onmiskenbaar een meerwaarde verlenen.
Erik Vlaminck: Een berg mens
onder witte lakens, Vrijdag, Antwerpen 2019, 214 p. ISBN 9789460017308. Distributie
Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan