Medium van de ironie: Merz en andere
onzin
Kurt Schwitters (1887-1948),
Duits avant-gardistisch beeldend kunstenaar, dichter, schrijver en publicist,
gebruikte voor zijn collages al wat hij maar kon vinden: krantenpapier,
postzegels, stukjes wasdoek, buskaarten, advertenties. 'Merz': zo noemde
Schwitters zijn nieuwe uitdrukkingsvorm met principieel alle soorten materiaal.
Het is de tweede lettergreep van Kommerz, een woord uit een advertentie
die hij gebruikte voor een collage. Merz werd een apart beeldelement en
uiteindelijk een begrip. Het houdt het midden tussen expressionisme, futurisme,
dadaïsme, kubisme, activisme en constructivisme en werd voor Schwitters hét
medium van de ironie. Hij verkoos onzin boven zin.
Achter die façade van onzin
schuilde bij Schwitters soms vlijmscherpe maatschappijkritiek. Hij stak
openlijk de draak met Hitler. Zijn werk werd in het Derde Rijk beschouwd als Entartete
Kunst, in het openbaar verbrand en Schwitters vluchtte halsoverkop naar
Noorwegen, later naar Engeland. Ironisch genoeg hield men hem daar voor een
Duitse spion. Hij belandde in de gevangenis. Uiteindelijk verwierf Schwitters
het Britse staatsburgerschap. Een dag later overleed hij.
Schwitters schreef gedichten,
sprookjes, toneelwerk en grotesken, waarin vreemde, zelfs onmogelijke dingen
worden beschreven. Ook hier werkte hij volgens het Merz-principe. Later schreef
hij klankgedichten die hij als performer 'betekenisgetrouw' voordroeg. De
totaalervaring was voor hem essentieel: klankeffecten, rijm, ritme gaven vaart
aan zijn werk.
De revolte van Auguste Bolte
Een prachtvoorbeeld van een
Merz-groteske is Auguste Bolte. Schwitters opent dit absurde,
hyperkinetische boekje met een inleidende veeg uit de pan voor 'de brave
kunstkritiek', die volgens de auteur 'kuis en zedig een schortje heeft
voorgebonden'. Waarom dit als inleiding? Schwitters geeft er een draai aan:
'Het komt er allereerst op aan de critici voor zich in te nemen, zodat ze mijn
boek waarachtig positief bespreken'. Nou, denk ik dan (met het door de auteur
vooronderstelde hoofd van een recensent: 'een klerenhaak, omrand met
garneersel'), dat zullen we nog wel eens zien!
De verteller introduceert het
schrandere meisje Auguste Bolte, dat op een dag 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10
mensen op straat eenzelfde richting uit ziet lopen. Er moet iets aan de hand
zijn! Mochten er 9 mensen in dezelfde richting lopen, hoeft er niet per se iets
aan de hand te zijn. Het getal 10 geeft voor het meisje de doorslag. Aangezien
niemand Auguste wil vertellen wat er aan de hand is, besluit ze de groep te
volgen. Maar dan gebeurt het: de groep splitst zich op in 2 maal 5 mensen, die
beide een andere richting uit gaan. Wat nu? Ze moet snel een keuze maken want
ze kan zich niet in 2 splitsen. Of toch?
Naast tel- en splitsdwang lijdt
Auguste namelijk ook aan rijmdwang, iets waarvan zij zich schielijk bewust
wordt. Ze krijgt er zelfs oprispingen van. Hier begint haar revolte, denkt
Auguste Bolte ('Je rijmt niet zonder reden een leven lang op revolte'). Onze
Auguste bedenkt een tactiek om de aanhoudende splitsing der groepen mensen de
baas te kunnen. Ook de verteller hanteert een strategie: de lezer verhinderen
om ook maar een moment meegesleept te worden door het verhaal, door hem
voortdurend af te leiden met volslagen nonsens.
Augustes queeste ontaardt in een
groteske getallendans, griezelige rijmelarij en sociale chaos. De grootste
flauwekul slaat samen met Auguste op hol en wordt een onbegrijpelijke
woordenbrij. Het finale inzicht van het schrandere, splitsende, rijmende meisje
is weliswaar ontnuchterend: 'Wie kan hoe dan ook wat dan ook weten. […] De mens
moet een keuze maken omdat het niet uitmaakt of en in welke zin hij een
keuze maakt.' En de lezer dan? denkt de lezer. Wel, de lezer heeft geen recht,
en al helemaal niet het recht om in een kunstwerk ergens achter te komen. Met
deze kordate uitleiding stuurt Schwitters ook zijn lezers mooi wandelen.
Lichtvoetige
wanhoop
Na Auguste Bolte is Bofkont Hans en andere
sprookjes van Merz aanvankelijk een verademing: een verzameling van 25 satirische
en groteske sprookjes, waarin Schwitters de levensomstandigheden tijdens en net
na de Eerste Wereldoorlog bespot en aan de kaak stelt. Bofkont Hans is een
arme, ongelukkige arbeider die het, dankzij een konijnenvelletje en zijn
gewiekste inborst, tot bankier schopt. Hij verwerft rijkdom, geluk en liefde.
Het mag niet
verbazen dat ook in Schwitters' sprookjes de personages al snel kletskoek
beginnen te verkopen. Ze hollen van hot naar her en logica is hen volkomen
vreemd. Wat ze delen, is hun wanhopige zoektocht naar geluk. In 'De
varkenshoeder en de vorst der dichters' wordt een eenvoudige varkenshoeder door
'de vorst der dichters' verleid om zijn sereniteit en eenvoud te ruilen voor
prinsdom, geluk en een mooi lief vrouwtje. De vorst der dichters plaatst hem
BOEM! midden in zijn allerbeste sprookje. Het vrouwtje blijkt echter van
bordkarton en het geluk van korte duur. Het ontaardt in gemarchandeer.
In 'Hij' groeit een
jongen zodanig snel dat de soldaten een manier moeten bedenken om 'Hem' korter
te maken. Ze sluiten hem op maar merken dra dat de gevangenis te klein wordt.
Dus bouwen ze een nieuwe, grotere gevangenis. Intussen is 'Hij' zo gegroeid dat
hij ook daar niet meer in past. Alvorens een nóg grotere gevangenis te maken,
moeten ze de buitenmaatse man opmeten en vervolgens vermenigvuldigen met zijn
inflatiecijfer. Aan de hand van logaritmetafels wordt vervolgens de grootte van
de nieuwe gevangenis bepaald. Het hoeft niet gezegd dat ook deze keer 's mans
groei de tijd ruimschoots inhaalt.
In 'Gedaanteverwisselingen' maakt de verteller de bedenking
dat we veel te weinig stilstaan bij de ingrijpende gevolgen van een
gedaanteverwisseling na een toverspreuk. Een eeuwigdurende andere gedaante kan
het normale leven in een grote stad danig verstoren. Het is de verdomde plicht
van het stadsbestuur en de ordediensten om dergelijke euveldaden drastisch aan
te pakken! De verteller loopt net op straat over dit aloude en hedendaagse
probleem te prakkiseren, wanneer hij omgetoverd wordt in een olifant. Wat nu?
Schwitters'
sprookjes zijn variaties op klassieke thema's zoals: drie wensen,
gedaanteverwisseling, de fee met het toverstokje. De les die uit de sprookjes
naar voren komt, is dat mensen telkens opnieuw het geluk buiten zichzelf neigen
te zoeken, terwijl het alleen in henzelf kan liggen. De mens heeft wonderen en
idealen nodig, oppert Schwitters, zelfs al spatten ze uiteen. Wie kan nog
zeggen wat geluk is in een wereld, geteisterd door oorlog? 'De tijd dat er nog
een hemel was, ligt al lang achter ons.'
Schwitters meent dat we beter
onze heil zoeken in het absurde, het irrationele. In zijn sprookjes en
grotesken doet hij dat op een lichtvoetige, bijna terloopse manier, vol animo
en overtuiging. Een moraal van het verhaal is er niet – dat is tegen Schwitters
principes – maar een richting wijst hij
wel aan. De bedoeling is niet: literatuur. De bedoeling is: Merz!
Kurt Schwitters: Auguste Bolte,
Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk 2019, 48 p. Vertaling van Auguste Bolte door Jan
H. Mysjkin. ISBN 9789078627562
Kurt Schwitters: Bofkont Hans en
andere sprookjes van Merz, Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk 2019, 112 p.
Vertaling door Jan H. Mysjkin. ISBN 9789078627579
deze pagina printen of opslaan